192. Het damesproject Mensjesrechten van de Nederlandse Kinderbescherming met IKON en HUMAN – over sexueel misbruik door moeders en omgangsregelingen

Zes documentaires “ter ere” van 60 jaar mensenrechten op 10 december 2008

Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt.

Het is binnenkort weer zover. De overheidsportemonnaie wordt weer fors opengetrokken en het hele kinderbeschermingscircus van de overheid treed weer op voor eigen parochie over de splinters die men her en der waarneemt, zonder de balk in het eigen oog te willen zien.

Over een serie van zes documentaires “ter ere” van 60 jaar mensenrechten op 10 december 2008, een uitsluitend vrouwelijk redactie- en filmmakersteam van IKON en HUMAN, met een conglomeraat aan kinderbeschermers van de overheid en de door deze kinderbeschermers inmiddels in het leven geroepen satellietstichtingen en -initiatieven in diverse hoedanigheden (Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, Defence for Children, INLIA, Kinderrechtencollectief, Ministerie Jeugd en Gezin, Nationale Jeugdraad, NJCM, No Kidding, Right Now Festival, SAMAH, Spirit, Stichting Geheim Geweld, Unicef, UVRM, VN Jongerendelegatie over kinderrechten).

Kenmerken:

  • Het hele duur betaalde “kinderbeschermingscircus” van de overheid doet weer mee op kosten van Rouvoet’s burgerportemonnaie

  • Geen enkele onafhankelijke organisatie van Nederlandse ouders of burgers werd betrokken of geconsulteerd voor een tegengeluid. Sterker zij zijn bewust buitengesloten van deze overheidsproductie.

  • Een uitsluitend vrouwelijk redactie- en filmmakersteam

  • Door de oudervijandige kinderbescherming met een beleidsbedoeling naar voren geschoven casusverhalen
  • Over de kindermishandelende boter op het hoofd van diezelfde kinderbescherming wordt niet gesproken.
  • Over de decennialange systematische verzwijging van de schadelijke gevolgen van het eigen ouderverstotingsbeleid van de overheid en de kinderbescherming bij scheiding voor kinderen in de zgn. rapportages van de kinderbeschermingssatelliet Defense for Children naar het Comité voor de Rechten van het Kind voor het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind wordt niet gesproken.

Desondanks klinkt de werkelijkheid in de weergegeven verhalen voor de goede lezer en verstaander soms ook hier door de gestileerde presentaties heen en spreekt dan voor zich:

“Toch vertelde Aaron ook aan deze hulpverlener niet dat zijn moeder hem seksueel misbruikte. ‘Ongeveer een jaar geleden heb ik dat pas bekend. De gezinsgroepouders waar ik toen bij woonde, zeiden dat ik daar in een psychose over had gepraat. Ik weet niet wat er gebeurt in zo’n psychose. Ik denk dat ik dan slaap en tegelijk veel ga vertellen.”

Bron: Van Aaron (14 jaar oud) uit: ‘Zij dachten al dat wij werden mishandeld, maar ze hadden geen bewijs’( Mensjesrechten » Redactie | 30-10-2008 | http://weblogs.hollanddoc.nl/mensjesrechten/2008/10/30/zij-dachten-al-dat-wij-werden-mishandeld-maar-ze-hadden-geen-bewijs/#more-25)

“Toen er een keer een wedstrijd was bij de Kinderbescherming, had ik een ontwerp gemaakt van een oor waarin een echte oorbel zat. Onder dat oor had ik geschreven dat mensen naar je moeten luisteren. Daarmee had ik de eerste prijs gewonnen en werd mijn ontwerp ook nog eens in een boek gepubliceerd. Tegenwoordig zie ik mijn vader nog maar weinig. Ik heb hem de afgelopen tien maanden nog maar twee of drie keer gezien. Momenteel heb ik niet zo veel behoefte aan contact.”

Bron: Van Thomas (15 jaar oud) uit ‘Niemand luisterde naar mij’ (Mensjesrechten » Redactie | 24-10-2008 | http://weblogs.hollanddoc.nl/mensjesrechten/2008/10/24/niemand-luisterde-naar-mij/#more-28)

Maar oordeelt u liever zelf. Zie hieronder.

Drs. Peter Tromp, pedagoog

Vaderkenniscentrum

Project Mensjesrechten

Op 10 december 2008, de dag waarop de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 60 jaar bestaat, gaat ‘Mensjesrechten’ in première: zes korte films over kinderrechten in Nederland.

www.mensjesrechten.nl

Aandacht voor het kleine leven

Mensjesrechten » Marjoleine Boonstra | 17-10-2008 | 11:42 am

Foto door Marjoleine Boonstra

Zes korte films over de rechten van het kind in Nederland. Dat is de opdracht die ons, regisseurs van de IKON en HUMAN, is gegeven. De regisseurs van HUMAN zijn Eveline van Dijck, Dorothée Forma en Marjoleine Boonstra. Namens de IKON maken Wilberry Jakobs en Marijke Vreeburg een film.

Maartje Bakers van Recht zo die gaat producties deed maanden research voor de films en zocht naar kinderen in Nederland die onder bizarre omstandigheden leven. Kinderen die een veelbewogen leven achter de rug hebben en proberen een nieuwe start te maken.

Hoewel de films van ‘Mensjesrechten‘ gemaakt worden door verschillende regisseurs, willen we toch proberen er een serie van te maken. Het worden zes korte levensverhalen door de kinderen zelf geschreven en verteld, heel persoonlijk en intiem.

We laten de wereld om hen heen zien: de wereld die hen niet heeft opgemerkt en de wereld waarin ze nu leven. We beschuldigen geen mensen, we spreken geen oordeel uit, we laten het kind zelf omschrijven hoe zijn of haar wereld eruit ziet. Verwondert het kind zichzelf over de situatie, of kent hij of zij een meer beschermende wereld niet? We willen een signaal de wereld insturen en aandacht vragen voor het kleine leven van deze kinderen. Aan het einde van iedere film komt de toeschouwer te weten welk mensenrecht geschonden is. De wereld van een kind in drie minuten door het kind zelf verteld. Boze dromen met een verlangen naar een toekomstig paradijs.

Links

Project Mensjesrechten

Uit het redactielokaal

Mensjesrechten » Dorothée Forma | 20-10-2008 | 4:12 pm

Op de foto: De dames van het damesdocumentaireteam – bijeenkomst van de filmmakers en Maartje Bakers (Recht zo die gaat producties) in het gebouw Human.nl op de Weteringschans in Amsterdam. v.l.n.r. Marjoleine Boonstra, Marijke Vreeburg, Vanessa Ramaker, Maartje Bakerks, Dorothée Forma

Zes korte filmpjes over schendingen van de rechten van minderjarigen in Nederland. Als dit een poging is om aan te tonen hoe slecht de Nederlandse samenleving is, dan heb ik er – als regisseur – weinig zin in. Nederland is volgens mij het ‘aards paradijs’, waar veel mensen gráág willen wonen. Ik zou niet zo gauw een land weten waar het beter is. Dus: waar gaat het over?

Naar aanleiding van deze en andere opmerkingen ontbrandt een discussie. Schending van mensenrechten, dat kennen we vooral van buitenlandse regeringen die hun bevolking niet beschermen of zelfs actief achtervolgen. Hier in Nederland is dat niet aan de orde, maar toch zitten er nogal wat kinderen in stuitende situaties. Dakloos, zonder verblijfstatus, niet regelmatig gevoed, geslagen, misbruikt in kinderporno, te weinig opvoeding en aandacht ontvangend, onterecht gedetineerd…

Moeten we daar filmpjes over maken met als strekking dat De Overheid Te Weinig Opvang Biedt? Dat is wel erg makkelijk. Als ouders hun verantwoordelijkheid niet nemen, dan kan je niet verwachten dat de overheid alle gevolgen daarvan ondervangt. Nee, als er schendingen zijn dan zijn er ook schenders. Gaan we die aanspreken?

We formuleren het tenslotte zó: ook in Nederland staan de rechten van kinderen nogal eens onder druk en daar willen we met onze korte films attent op maken. Misschien dat er dan af en toe wordt ingegrepen door mensen die in hun omgeving situaties gewaar worden. Situaties die ze voorheen niet konden duiden.

Mensjesrechten » Verhalen van kinderen

Kindermishandeling | Verhalen van kinderen

‘Zij dachten al dat wij werden mishandeld, maar ze hadden geen bewijs’

Mensjesrechten » Redactie | 30-10-2008 | 12:34 pm

Dit jaar kwam het boek ‘Mishandelde kinderen aan het woord’ (Quirijn, 2008) uit, waarin kinderen aan het woord komen die mishandeld, misbruikt of verwaarloosd zijn. Schoolbegeleiders en hulpverleners die mishandelde kinderen willen herkennen en begrijpen, zouden van de verhalen kunnen leren. Journaliste Daniëlle Vogels voerde diepgaande gesprekken met honderden jongeren over ingrijpende ervaringen in hun leven. Lees het verhaal van Aaron. Zijn oom en tante dachten al dat hij werd mishandeld, ‘maar ze hadden geen bewijs’.

Alleen aan een klein bord in het gras is te zien dat dit het terrein is van een internaat. Onder metershoge naaldbomen loopt een zandweggetje en daarachter liggen weilanden met paarden en pony’s. Op grote afstanden van elkaar staan enkele woonhuizen en oude boerderijen. In de keuken van een van die boerderijen staat een vrouw van middelbare leeftijd met kort rossig haar en een brilletje op. Ze draagt een schort en roert in een grote pan. Eelke is gezinsgroepouder. Samen met haar man Cor zorgt ze voor zes jongens.

De 14-jarige Aaron komt binnen. Zijn wijde spijkerbroek sleept over de keukenvloer. Eelke gunt hem een blik in de pan. ‘Haa, lekker. Blindevinken en bloemkool’, zegt Aaron goedkeurend. Dat er ook aardappels bij horen, vindt hij niet vervelend. ‘Inmiddels ben ik wel aan Nederlands eten gewend’, grijnst hij.

Zittend op zijn bed op zijn eigen kamertje, vertelt hij dat hij in Nederland is geboren. ‘Mijn moeder is Italiaans. Omdat ze een hekel aan Nederlanders had, zaten wij altijd tussen de buitenlanders. Mijn vader is Antilliaan. Van mijn voogd mag ik dat eigenlijk niet zeggen, omdat niet bewezen is dat hij mijn vader is. Ik ken hem niet goed, maar ik weet het zeker. We lijken precies op elkaar. Mijn moeder kon lekker Italiaans koken als ze geld had. Vroeger aten we meestal rijst met kip. Of alleen droge rijst. Op een gegeven moment ging ik met mijn twee zussen en mijn broertje elke dag naar de cafetaria om de hoek. Mijn moeder was dan met een groep mannen en vrouwen bier aan het drinken op straat. Zij of een van die mannen gaf ons vijf euro en dan moesten we weer patat gaan eten. ‘s Ochtends maakte mijn oudste zus brood voor me. Of ik pakte zelf een half boterhammetje en nam de andere helft mee naar school, omdat we vaak niet meer hadden. Soms pakte ik stiekem kleingeld uit een glazen asbak op tafel. Daar kocht ik een Mars of Snicker van.’

‘Mijn moeder dealde drugs, maar ze hield het geld zelf. Daarom werd ze soms door een paar mannen helemaal in elkaar geslagen. Ons stuurden ze naar boven. We hoorden dan gekke geluiden. Er werden borden en pannen op de grond gesmeten en ruiten ingeslagen. Vaak zat mijn moeder daarna helemaal onder het bloed. Ongeveer vijf jaar geleden heeft de politie ons weggehaald uit die straat omdat het niet meer veilig voor ons was. Ze wisten niet dat mijn moeder dealde en ze brachten ons naar een opvanghuis. Dat was voor probleemmensen, maar dat wist ik niet. Tegen mij hadden ze gezegd: “Jullie gaan er even twee weekjes tussenuit. Naar een vakantiehuis.”

Ik vond het daar leuk. Je kreeg ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds eten. En er waren lekkere bedden. Alles wat we thuis niet hadden. We hoefden niet naar school en kregen de hele dag aandacht van iedereen, omdat wij daar de enige kinderen waren. Niet iedereen was aardig. Mensen die dronken waren deden vreemd, net als mijn moeder. Ze was veel in een cafeetje in de buurt en kwam elke dag dronken binnen. Alleen omdat ze kinderen had, werd ze niet op straat gezet.’

‘We zijn vijf maanden in dat opvanghuis gebleven. Tot mijn moeder van het balkon sprong. De politie kwam die avond ineens in mijn kamer. Ze vertelden dat mijn moeder over iets was gestruikeld en dat ze naar het ziekenhuis was om even behandeld te worden. “Morgen is ze wel weer terug”, zeiden ze. Of zoiets. Terwijl ze allang wisten wat er was gebeurd. De volgende dag zeiden ze: “Jullie moeder is naar een ander ziekenhuis gebracht. Daar kunnen ze haar behandelen met betere apparaten. Ze heeft een beetje hoofdpijn, maar het komt wel weer goed.”

Toen we bij haar op bezoek gingen, moesten we mondkapjes aan. Ze lag op een aparte kamer, waar ze haar met apparaten kunstmatig in leven hielden. Ze had alles gebroken. Zelfs haar hoofd was geopereerd. Het zag er heel eng uit. “We denken dat ze van het balkon is gevallen”, zeiden ze toen. Ik zei: “Ja hallo, ze is gespróngen!” “Hoe weet jij dat?”, vroegen ze? “Dat weet ik gewoon”, zei ik. Ik had het stiekem gelezen in een rapportage die ik op een balie zag liggen.

Ik snap wel waarom ze hadden gelogen. Volwassen mensen denken dat kinderen niet meteen moeten horen wat er precies is. Ze kunnen het goed bedoelen, maar in mijn ogen is dat helemaal niet lief. Ze moeten gewoon meteen de waarheid zeggen. Ik haat het als ze liegen.

Er waren ook hulpverleners die zeiden: “Als het over een tijdje weer goed gaat, kunnen jullie misschien weer bij elkaar wonen.” Ik geloofde dat toen, maar zij wisten natuurlijk allang dat het nooit zou gebeuren. Hoe kon een vrouw die invalide was geworden nog ooit voor ons gaan zorgen?’

‘Mijn oudste zus werd naar haar vader op Aruba gestuurd. Mijn andere zus was bijna vijftien en ging naar begeleid kamertraining. Mijn broertje en ik kwamen in een pleeggezin. We zijn toen allemaal een eigen leven gaan leiden. Het is raar, maar op dat moment besefte ik dat niet. Alles ging zo snel. Die pleegouders waren lieve mensen, maar ik kon daar op dat moment niet mijn best doen. Ik was tien jaar en ik begreep het allemaal niet. Ik draaide helemaal door en deed echt gek. Een paar keer ging ik op het dak staan. “Zal ik net zo doen als mijn moeder?”, dacht ik. Maar ik wilde niet dood. Daarna deed ik het om aandacht te trekken. Zo van: “Hier, kijk mij! Jullie hebben het steeds over mijn moeder, maar ik ben er ook nog!”

Een keer zei ik “stomme Dien”, tegen die pleegmoeder. “Zo noem je mijn vrouw niet!”, zei haar man boos. Toch bleef ik het zeggen. Het is gek, maar ik kickte er op als ze kwaad werden. “Hier slaan ze me hier niet”, wist ik. “Dus ik kan doen wat ik wil.”

Die man bracht me naar mijn gezinsvoogd van jeugdzorg om te praten.

“Wat wil je nou?”, vroeg mijn voogd.

“Ik wil Eminem zien”, antwoordde ik. Dat is mijn favoriete rapper. Ik wist dat ze niet blij zouden zijn als ik dat zei. Ik bespeelde ze gewoon, omdat ik dat leuk vond.

“Wat komen jullie je met mijn leven bemoeien?”, dacht ik. Nu denk ik dat soms nog. Ik ben dwars. Dat is misschien niet goed, maar daardoor zal ik wel een goede rapper worden. Mijn bedoeling is dat iedereen mij eens gaat horen.’

Aaron weet nog precies hoe hij in de auto van zijn pleegvader vertelde over vroeger. ‘We waren naar het ziekenhuis geweest. Een begeleidster van mijn moeder was erbij. Ik praatte een beetje over dingen die gebeurd waren. Zo van: “O ja en toen sloeg ze ons…” Ik vertelde dat gewoon, omdat ik dacht dat het normaal was. Die begeleidster zei toen dat ze een gesprek met me wilde. Met mijn pleegvader ging ik een keer naar haar toe. Daar heb ik veel verteld over wat mijn moeder deed.

Overdag lag ze vaak op bed. Als wij een geluidje te hard maakten, riep ze: “Wat voor lawaai hoorde ik? Asociaal! Iedereen klaagt. Ik schaam me voor jullie.” Dan kregen we allemaal klappen. Als ze aan het koken was, pakte ze vaak ineens de koekepan en sloeg op je hoofd. Om de kleinste dingetjes. Als mijn broertje en ik snel wegrenden, kwam ze achter ons aan. We gingen altijd samen onder een klein tafeltje zitten als we bang voor haar waren. Daar voelden we ons goed.

Het was pas echt eng als ze alleen mij ging slaan. Als ik iets fout deed, of als ik op school straf kreeg, dan was ik de lul. Volgens mij vond ze het leuk, want ze lachte erbij en zei: “Dat heb je verdiend!” Soms propte ze een grote aardappel in mijn mond, zodat ik geen geluid kon maken. Dan bleef ze in mijn maag slaan en stampen tot ik echt niet meer reageerde.

Soms rende ik snel de deur uit. Dan mocht ik een nacht niet meer binnenkomen en zat ik in de schuur in de achtertuin. Ik dacht er niet aan dat het koud was of dat ik naar binnen wilde. “Waarom is mama boos?”, vroeg ik me alleen af. Ik maakte vaak cadeautjes voor haar. Ik sneed bijvoorbeeld brood in een hartje en deed er jam op. Als ik dat bij haar op bed bracht, sloeg ze het soms uit mijn handen en soms vond ze me heel lief.

Soms was ze zelf ook heel lief en werden we een weekje niet geslagen. Dan bracht ze ons ’s avonds naar bed, gaf ons een kusje en stoeide een beetje met ons. Als ze een beetje geld had, voelde ze zich wel goed. Vooral tegen mijn oudste zus deed ze gemeen. “Vind je haar zielig?”, vroeg ze als ze haar sloeg. Als je dan “ja” zei, was je zelf aan de beurt. Dus lachten wij mijn zus met zijn allen uit en zeiden dat het haar eigen schuld was.

Misschien was mijn moeder bang dat ze ongelijk had en wilde ze horen dat wij het met haar eens waren. Ze was gewoon gek, denk ik. Hoe dat kwam, weet ik niet. Ik weet niks van haar vroegere leven, behalve dat ze in veel tehuizen heeft gewoond. Als ik eerlijk ben, denk ik dat ze het toch niet echt leuk vond wat ze deed. Ze was er vast ook wel eens verdrietig om. Het kwam waarschijnlijk door de drugs dat ze verschillende buien had. Een keer brak ze per ongeluk mijn vinger. Daardoor schrok ze en het leek of ze ineens ontwaakte. Toen ging ze me ineens verzorgen.’

‘Soms gooide ze ons door een luik onder de grond, in de kruipruimte. Mijn zus heeft daar een keer een week gezeten. Ze mocht alleen naar school. En daarna moest ze er gelijk weer in. Dat deed ze uit zichzelf. Ze wist wat er zou gebeuren als ze het niet deed. Ik weet niet of ze het op de school van mijn zussen in de gaten hadden. Zij zaten al op de middelbare. Ik weet wel dat mijn moeder een paar grote boetes heeft gehad omdat mijn zussen elke dag te laat kwamen. Dat kwam doordat ze mij en mijn broertje elke dag wegbrachten naar school.

Ik vond het leuk op school. Daar waren vertrouwde mensen. Ik genoot van momenten dat mijn moeder er niet was en ik een beetje mezelf kon zijn, maar ik was ook erg vervelend. Echte vriendjes had ik niet. Ik maakte veel ruzie en sloeg iedereen in elkaar. Ik weet niet waarom.

Mijn moeder ging naar mijn school en pakte die mensen helemaal in. Ze zei dat ze bang was in onze straat, omdat iedereen daar asociaal was. Mijn juffen vonden dat zielig. Ze wilden wat voor ons betekenen en brachten ons met hun auto als we ergens naartoe moesten.

Mijn juffen hadden niet in de gaten dat er met ons iets niet klopte. Daar konden zij niks aan doen. Ze zagen alleen een moeder met vier kinderen die zei dat ze probeerde het goed te doen. Als er andere mensen bij waren deed ze aardig tegen ons. Ze was heel slim. Ze sloeg niet zo dat je bloed kreeg en de blauwe plekken zaten vaak onder mijn kleren. Ik heb het er op school nooit over gehad, omdat mijn moeder zei: “Je praat niet over dingen die in huis gebeuren.” En omdat ik toen dacht dat het normaal was.’

‘Op een ochtend zei mijn pleegvader: “Ik laat je misschien schrikken, maar je voogd komt je zo ophalen. Je gaat naar een instelling in je oude woonplaats.” Ik lachte. “Mag ik dan weer naar mijn oude school?”, vroeg ik. Alsof er geen ellende was. Een uur later was mijn voogd er. Ze vonden dat ik meer hulp nodig had. Zodat ik alles een plekje kon geven en verwerken. Als zij dat zeggen, zal het wel zo zijn, dacht ik. Ik snapte er niks van en deed gewoon wat er gezegd werd.

Eerst kwam ik in de crisisopvang bij de psychiatrische inrichting. Ik vond het geen probleem dat ik daar ging wonen. Het was leuk dat er ook andere jongens waren. Daarna kwam ik in het kinderhuis. Daar voelde ik me een stuk ouder dan de anderen. Ik moest spelen met meisjes van zes ofzo. Dat vond ik helemaal niet leuk. Het was ook stom dat je steeds in een rode map moest kijken wat je moest doen. Elk kwartier iets anders. Heel erg strikt.

Ik werd steeds bozer. En toen mijn voogd vertelde dat mijn moeder weer had geprobeerd zelfmoord te plegen, werd ik steeds gekker in mijn hoofd. Het leek of ik in een soort trance raakte. Omdat ik zag dat andere kinderen helemaal flipten als ze boos waren, ging ik dat ook doen. De hulpverleners legden me dan op de grond met mijn armen en benen op mijn rug. Daar kon ik helemaal niet tegen. Als mensen me vervelend aanraken, krijg ik een waas voor mijn ogen en blijf er op los slaan. Ik weet niet waarom. Soms moesten ze me met zes man vasthouden. Een keer of vijf vonden ze het nodig om me in een cel te gooien. Daar was alleen een ijzeren bed en een ijzeren wc. Je kunt daar niks, alleen tegen de muren slaan. Op een gegeven moment ben je zo moe van het schreeuwen en slaan dat je in slaap valt.’

‘In die psychiatrische instelling ben ik bijna een jaar geweest. De meeste hulpverleners daar vond ik irritant. Toen ik binnenkwam hadden ze al gelijk een manier om met mij te werken, terwijl ze nog niet eens wisten wie ik was. Ze deden alsof ze alles van mijn leven wisten, maar ik had nog lang niet alles verteld. Ik moest alles doen wat zij zeiden en ze wilden nooit naar mij luisteren. Aan sommige psychiaters met wie ik moest praten, had ik ook een hekel. Die gebruikten moeilijke taal. Als ik mijn verhaal aan het doen was, zeiden ze er bijvoorbeeld ineens tussendoor dat het een huppeldepup-geval was. “Gefeliciteerd!”, zei ik dan. Ik snapte soms echt niet waar ze het over hadden.

Er was één hulpverlener waar ik goed mee kon opschieten. Die had niet zo’n streng gezicht, was aardig en had gewoon begrip voor me. Die vertrouwde ik wel.’

Toch vertelde Aaron ook aan deze hulpverlener niet dat zijn moeder hem seksueel misbruikte. ‘Ongeveer een jaar geleden heb ik dat pas bekend. De gezinsgroepouders waar ik toen bij woonde, zeiden dat ik daar in een psychose over had gepraat. Ik weet niet wat er gebeurt in zo’n psychose. Ik denk dat ik dan slaap en tegelijk veel ga vertellen.

Hij schaamt zich voor het seksueel misbruik, zegt hij. ‘Dat is iets wat van jezelf is. Het is niet leuk als je dat soort dingen bij je eigen moeder meemaakt.’ Verder heeft hij het er liever niet over. ‘Ik denk er eigenlijk nooit meer aan en heb er geen last meer van.’ Hij glimlacht: ‘Ik ben gewoon normaal en met de meisjes gaat het wel goed.’

Hoewel hij het er niet leuk vond, had hij verdriet toen hij de psychiatrische instelling verliet. ‘Ik was er toch gehecht. “Ik woon hier en ik ga hier niet meer weg”, dacht ik. Ik huilde toen ik weg moest.’ Hij kwam terecht in het internaat waar hij op dit moment ook woont, maar dan in een ander huis bij andere gezinsgroepouders. ‘Vanaf de eerste dag vond ik die niet aardig. Ze waren boers en begonnen meteen over mijn pet te zeuren. Ik was er nog geen twee uurtjes binnen en ik liep al weg. Op een gegeven moment kwam ik bij het station en ging in de wc zitten van de trein naar de stad waar ik vroeger woonde. Bij kennissen van mijn moeder kwam die vader van de gezinsgroep me weer halen. Zelfs de politie was erbij.

Ik kon er niet goed tegen dat ik ineens weer bij andere mensen kwam. Van die gekke Nederlandse mensen met hun regeltjes; met mes en vork eten, aardappels prakken, elke dag een andere handdoek en je bed netjes houden. Dat lijken misschien kleine dingetjes, maar voor mij waren het grote veranderingen. Vroeger deed ik maanden met een handdoek. Ik moest het niet wagen om hem vies te maken.’

Drie jaar woonde Aaron bij die gezinsgroepouders. ‘Eerst met een paar andere jongens en meisjes. Toen ze naar een klein boeren dorp verhuisden, namen ze alleen mij en één meisje van zestien mee. Ik haatte haar. Ze deed heel bijdehand en was heel anders als er anderen bij waren. Dan praatte en lachte ze als een kind van zeven. Op de school waar ik toen op zat, had ik ook geen vrienden. Daar waren allemaal boeren. Er was maar één jongen die ook vrij donker was. Dus dat was heel bijzonder. “Hoe komt het dat je zwart bent jong?” “Is je moeder ook zwart?”, vroegen ze. Daar kon ik echt niet tegen.

Van die gezinsgroepouders mocht ik niet rappen, omdat ze dat slecht vonden. En ik mocht geen hiphopkleren aan. Ik liep daar met hele strakke broeken. Die vrouw ging mee winkelen en zij koos uit wat ik moest dragen. Ze waren arrogant. Ze hadden het altijd over hun familie en vergeleken die met mijn familie. Zo van: “Onze dochter kon dat al op die leeftijd. Zou je zus ook eens moeten doen.” Dan dacht ik bij mezelf: “Gefeliciteerd. Kijk eens naar het leven van jouw heilige dochter. Voor haar staat eten en drinken altijd klaar. Als mijn zus ’s nachts thuis komt van haar werk staat er niks voor haar klaar.” Dat zei ik niet hardop. Die mensen werden snel boos en ze hadden een strenge uitstraling. Daardoor durfde ik niks te zeggen of te vragen. Ik mocht niet naar mijn zussen omdat ze dachten dat die aan de drugs waren. Ze hadden vooroordelen omdat ze op teevee zagen hoe het er bij sommige Antillianen aan toe gaat. “Had mij dan ook niet in huis genomen”, dacht ik.

Uiteindelijk ben ik weer een paar keer weggelopen. Ik wilde terug naar het internaat. Een paar maanden geleden mocht dat eindelijk. Hier zijn meer jongens, kan ik lekker sporten en er is een muziekstudio waar ik mijn raps kan opnemen.

Mijn nieuwe gezinsgroepouders Cor en Eelke zijn heel lief. Je kunt alles tegen ze zeggen en ze begrijpen je. Ze kijken nergens van op, want ze hebben al veel jongeren in huis gehad. Als ik ergens mee zit, kan ik dat bij hen kwijt of bij mijn beste vriend Marc die ook hier woont. Eelke en Cor gaan niet meteen met je om zoals ze denken dat het hoort, maar ze leren je eerst kennen. Dat gaat vanzelf als je met elkaar woont, leeft en eet. Er is hier nergens een lijstje met regels. Je moet gewoon respect voor elkaar hebben.’

Terug op het internaat ging Aaron aanvankelijk naar een school in de dichtstbijzijnde stad. Na een paar maanden werd hij daar weggestuurd. ‘Omdat ik een grapje maakte en moest lachen, werd ik de les uitgezet. Ik zei: “Nou mevrouw, bedankt voor de les en betalen doen we later wel.” Daardoor werd ze nog bozer. Toen kwam de directeur en liet ik mijn broek zakken. “Je kan mijn kont kussen”, zei ik.

Er was ook een leraar die aan me ging zitten omdat ik iets moest opruimen of zo. Ik schopte allemaal prullenbakken door de aula en dreigde ik dat ik zijn kop zou afhakken en een mes in zijn hart zou steken. Toen had ik het dus verknald. Dat was wel jammer. Nu zit ik hier op het internaat op een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Daar is het niet leuk. Vooral bij het sporten irriteer ik me. Als ze uitleggen hoe het spel werkt, zeggen ze erbij: “Je gaat niet aan elkaar zitten en je gaat niet lopen klooien. Doe je dat wel, dan ga je eruit!” Ik zeg dan: “Meneer waarom zegt u dat allemaal? Dat doen ze op een gewone school toch ook niet? Kijk het eerst effe aan!” Ze vinden mij brutaal. Ik vind dat ik dat niet ben. Soms heb ik gewoon zin om iemand op te fokken. Nou ja, ik moet maar even mijn best doen op deze school en dan hoop ik dat ik zo snel mogelijk vertrokken ben.’

‘Een keer in het half jaar is er een bespreking over mij. Daar is een mentor bij die vertelt hoe het op school gaat. Cor en Eelke zijn erbij en mijn voogd ook. Zij regelt alles met geld enzo. Ze heeft er ook voor gezorgd dat ik in dit internaat kwam. Het laatste half uurtje ben ik zelf bij die bespreking. Dan vertellen ze waar ze over hebben gepraat en wat ze in het vervolg willen doen met familiebezoek enzo. Het zal wel nodig zijn, maar ik hou me niet zo bezig met alle dingen die er om me heen gebeuren. Ik ben hier gewoon en ik probeer zoveel mogelijk op te houden dat dit mijn thuis is.

Een keer in de twee weken ga ik nu een weekend naar een van mijn zussen. En af en toe logeer ik bij mijn tante en oom. Zij dachten al dat wij werden mishandeld, maar ze hadden geen bewijs. Mijn tante heeft het wel eens aan ons gevraagd, maar dan logen we altijd omdat we niet mochten praten over dingen die thuis gebeurden. Achteraf vindt Aaron dat niet erg. ‘Nu is het gewoon goed. Anders was het allemaal anders gegaan. Mijn moeder was zo goed in manipuleren. Misschien waren we op een gegeven moment naar haar teruggestuurd. Reken maar dat het dan fout was gegaan. Ze had ons doodgeslagen, of ik zou een crimineel zijn geworden en mee drugs moeten verkopen.’

‘Eigenlijk wilde ik mijn moeder niet meer zien, maar in het begin kwam ze een keer in de zes weken naar het internaat. Dat was niet leuk. Ze was eng. Haar hoofd was helemaal anders. Ze had allemaal littekens en ze kon bijna niet meer lopen. Meestal gingen we een stukje rijden in de auto. Ze zei dan de hele tijd dat ze van me hield. Daar kon ik helemaal niet tegen, want dat had ze nog nooit gezegd. Volgens mij kan ze dat niet eens voelen. Ik denk dat ze het zei omdat ze helemaal niks meer had en haar kinderen terug wilde.

Ik zei nooit wat uit mezelf tegen haar. En ik gaf alleen van die antwoorden die snel klaar waren. Als ze vroeg: “Alles goed?” zei ik: “Ja.” En als ze vroeg: “Heb je nog iets gedaan?” zei ik: “Mwah, niet zoveel.”

Ongeveer twee jaar geleden heb ik gezegd dat ik geen contact meer met haar wilde.

“Als ik ouder ben, zoek ik haar op en steek haar neer”, dacht ik een hele tijd. Toen was ik nog erg boos. Nu niet meer. Ik heb nu een goed leven. Waarom zou zij dan nog straf moeten krijgen? Ik denk er zelfs over om haar eens op te zoeken. Het is gek, maar het is mijn moeder en ik wil haar toch wel weer een keer zien. Niet om het over dingen van vroeger te hebben, maar om te kijken hoe het met haar is. Mijn ene zus ziet haar nog af en toe. Zij zegt dat mijn moeder zo gek is in haar hoofd dat ze niet begrijpt dat ze fout is geweest. Als mijn zus iets over vroeger zegt, zegt mijn moeder dat ze het niet meer weet en dat ze zoiets nooit zou doen.

Heel af en toe hebben mijn zus en ik het samen nog over vroeger. Als we toevallig op een herinnering komen ofzo. Verder ben ik er niet meer mee bezig. Ik droom er ook niet vaak meer van. Pas geleden droomde ik wel dat mijn moeder Eelke was. Ik denk omdat ik onbewust wens dat mijn moeder zo aardig was als Eelke.’

‘Mishandelde kinderen aan het woord’ (2008) van Daniëlle Vogels is te bestellen bij Uitgeverij Quirijn.

Kindermishandeling | Verhalen van kinderen

‘Niemand luisterde naar mij’

Mensjesrechten » Redactie | 24-10-2008 | 3:25 pm

De films uit de serie Mensjesrechten (première: 10 december) geven een paar voorbeelden van wat er allemaal mis kan gaan op het gebied van kinderrechten in Nederland. Thomas hoorde van het project en wilde graag zijn eigen verhaal vertellen. Toen zijn ouders gingen scheiden, veranderde zijn leven drastisch. Alsof de scheiding nog niet erg genoeg was, moest de rechter een uitspraak doen over de omgangsregeling: wanneer en hoe vaak Thomas zijn vader zou gaan ontmoeten. Thomas had het gevoel dat niemand naar zíjn mening vroeg…

Heb jij ook het gevoel dat jouw rechten geschonden zijn? Dan kan je hieronder je verhaal plaatsen. Net als Thomas kun je er tips bijzetten voor andere kinderen in jouw situatie of voor volwassenen die ermee te maken hebben.

Ik ben Thomas, ik ben 15 jaar oud. Mijn ouders zijn al zeven jaar gescheiden. Ik heb een brief geschreven over de scheiding tussen mijn ouders en de dingen die er daarna gebeurd zijn.

Door andere mensen mijn verhaal te laten lezen kan ik er misschien voor zorgen dat er meer aan de kinderen gevraagd wordt, en dat ook rechters en voogden naar hen luisteren. De regel dat je vanaf je twaalfde mag zeggen bij wie je wilt wonen klopt niet vind ik, zeker niet als kinderen onder die leeftijd worden gedwongen om naar een van hun ouders te gaan, omdat de rechten van hun vader of moeder belangrijker zijn.

Mijn verhaal

Bij ons was er een omgangsregeling, waarin was afgesproken dat mijn broertje en ik om het weekend naar mijn vader gingen. Ik heb dat maar een paar keer gedaan. Toen wilde ik het niet meer. Ik heb in de periode voor en nadat mijn ouders gescheiden zijn namelijk vier à vijf verhuizingen meegemaakt. Wij waren niet op de verhuizingen voorbereid. Daarbij hoorde ook het wisselen van scholen. Vanuit mijn veilige leventje belandde ik in een omgeving zonder voor mij vertrouwde mensen en schoolvriendjes. En mijn vader had het merendeel van het speelgoed verkocht. Als ik naar mijn vader ging, had ik daarom heel veel heimwee naar huis.

Een keer ben ik opgesloten door mijn stiefmoeder omdat ik naar huis wilde. Uiteindelijk is ze met mij naar kennissen gegaan. Hun dochtertje van vijf moest mij toen overtuigen te blijven, maar dat lukte niet. Daarna heeft ze mij thuis afgezet. Doordat ik al niet graag naar mijn vader wilde (althans niet slapen) en ik die ene keer niet weg kon (deur op de knip) ben ik totaal in paniek geraakt.

Jeugdzorg heeft van alles geprobeerd om mij weer naar mijn vader te krijgen. Zelfs om me te dwingen naar mijn vader te gaan, maar niets hielp, ik wilde echt niet. Mijn broertje ging wel naar hem toe, om het weekend.

Een keer heeft mijn moeder mij in opdracht van de voogd de auto in geduwd. De buurman zag mij tegenstribbelen en kwam toen vragen of dit wel normaal was. Mijn vader stond erbij en riep toen: ‘als het zo moet, laat dan maar’.

Mijn broertje ging wel met mijn vader op vakantie, dat heb ik zelf maar twee keer gedaan.

Mijn vader heeft ooit eens gezegd door de telefoon aan mijn moeder – en daar zat ik bij in de buurt (ik kon weer eens niet slapen en stond op de gang te luisteren) – dat mijn broertje maar bij hem moest gaan wonen en dat ik maar in een pleeggezin moest gaan wonen. Als hij de kinderen niet kreeg, dan mijn moeder maar helemaal niet, vond hij.

Ook heeft hij mij een keer als vermist opgegeven toen ik met mijn moeder op vakantie was. Toen stonden mijn moeder en ik op kerstavond op het politiebureau om aan te geven dat ik niet vermist was. Aan mijn broertje, die bij hem was tijdens deze vakantie, vertelde hij dat mijn moeder hem daar achterliet en hem niet meer wilde. Hij heeft daar nog steeds problemen mee.

Ik kan beter met mijn stiefmoeder opschieten dan mijn broertje dat kan. Maar ze is af en toe een beetje raar. Ze liep een paar jaar geleden toen mijn broertje en ik jonger waren, naakt door het huis en ze doet wel meer van die gekke dingen. Toen ze een miskraam had, kregen wij de foto’s daarvan te zien (de foetus was elf weken oud). In een andere vakantie vertelde de vrouw van mijn vader over hun seksleven aan mijn broertje.

Twee jaar geleden ging mijn broertje ook niet meer om het weekend naar mijn vader toe. Wel gingen we samen af en toe nog een dagje.

Ik heb samen met mijn broertje een paar jaar onder toezicht gestaan (OTS) bij de Kinderbescherming. Dat kwam doordat mijn vader beweerde dat mijn moeder ziek in haar hoofd was en ons mishandelde. Dat was niet waar. We hebben toen verschillende voogden gehad, omdat de eerste overspannen werd. Maar toen zij weer beter was, mochten wij geen contact met haar zoeken. Zij was aardig en luisterde ook naar het verhaal van ons en mijn moeder. De tweede voogd was helemaal niet aardig. We hadden een hekel aan haar, omdat ze in haar rapportages schreef dat wij stiekem waren verhuisd, terwijl mijn moeder dit per brief netjes aan haar en aan mijn vader had verteld.

Het ondertoezicht staan vond ik heel onprettig, vooral met de tweede voogd. Op een gegeven moment hadden we bijvoorbeeld een rechtszaak over de paspoorten van mij en mijn broertje. De rechter vroeg aan ons hoe vaak we onze voogd (de 2e) hadden gezien. We zeiden: ‘Eén a twee keer’. Toen gingen de voogd en de rechter lachen om ons antwoord. Het leek net alsof ze ons niet geloofden.

In die rechtszaak wilden mijn broertje en ik een brief aan de rechter geven. De voogd probeerde dat te verhinderen, terwijl wij die brief samen met onze therapeute hadden opgesteld. In de brief gaven wij aan dat we het niet eens waren met de rapportages van de voogd. Ook trok de voogd elke keer partij voor mijn vader. Niemand luisterde naar mij en de voogd probeerde me niet eens te begrijpen. Mijn heimwee was niet bespreekbaar, maar wel de rechten van mijn vader om zijn kind te zien.

De OTS (ondertoezichtstelling) is uitgesproken vijf weken voordat ik 12 jaar werd en dat terwijl je met 12 jaar ook gehoord moet worden. Mijn moeder had een verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming dat van het vooronderzoek helemaal niets klopte. Toch werd de OTS uitgesproken.

Toen er een keer een wedstrijd was bij de Kinderbescherming, had ik een ontwerp gemaakt van een oor waarin een echte oorbel zat. Onder dat oor had ik geschreven dat mensen naar je moeten luisteren. Daarmee had ik de eerste prijs gewonnen en werd mijn ontwerp ook nog eens in een boek gepubliceerd.

Tegenwoordig zie ik mijn vader nog maar weinig. Ik heb hem de afgelopen tien maanden nog maar twee of drie keer gezien. Momenteel heb ik niet zo veel behoefte aan contact. Hij is alweer iets meer dan vier jaar getrouwd met mijn stiefmoeder.

Mijn vader sprak altijd kwaad over mijn moeder, maar sinds een tijdje vraagt hij hoe het met mijn moeder gaat. Dat vind ik af en toe heel moeilijk, omdat ik niet helemaal begrijp, waarom hij naar mijn moeder vraagt. Ik weet meestal niet hoe ik daar op moet reageren. Ik merk ook vaak dat hij wat wil zeggen over een bepaalde situatie, maar dan roept mijn stiefmoeder hem. Hij mag er dan niet verder over praten. Ik vind dat heel vervelend. Het lijkt dan net alsof ze denken dat ik dat niet door heb. Ik vind dat heel vervelend, want ik merk het heus wel.

In mijn geval hebben de vele rechtszaken over de voogdij en paspoorten voor veel onrust gezorgd en konden mijn broertje en ik geen gevoel van veiligheid en geborgenheid krijgen. Ik denk dat dit een schaduw is over mijn kinderjaren. Vanaf de scheiding.

Tips voor kinderen:

Ik heb wel een paar tips voor andere kinderen in deze situatie. Probeer iemand te vinden waar je goed mee kan praten en die (in sommige gevallen zoals de mijne) niet probeert te bemiddelen tussen vader en moeder. Dat maakt de situatie namelijk alleen maar erger maakt, want het kind krijgt dan geen hulp.

Tips voor volwassenen:

Tantes of ooms, opa’s of oma’s of andere volwassenen in de buurt moeten luisteren naar de kinderen. Die hebben een andere waarheid hebben dan hun vader of moeder. Ze moeten zich afvragen: wat is goed voor het kind? In mijn geval: rust en zelf bepalen of je er weer aan toe bent naar je vader te gaan.

Mijn advies aan vader en moeder:

Niet negatief over de andere ouder tegen de kinderen praten, maar zorgen voor rust en zekerheid of veiligheid.

Wil jij ook je verhaal kwijt? Plaats hieronder een bericht of stuur je verhaal naar de redactie.

RECHT ZO DIE GAAT – Producties

RECHT ZO DIE GAAT producties; Maartje Bakers; scenarist, regisseur, producent

; Voor documentaire, programma en opdrachtfilm; donderdag 14 augustus 2008

2008. In productie.

Mensjesrechten, kinderrechten onder druk. Reeks mini-documentaires en een website over kinderrechtenschendingen in Nederland. Een co-productie van Recht zo die gaat, omroep HUMAN en IKON.

Uit te zenden in december 2008, in het kader van het zestigjarig bestaan van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Geinitieerd door het Nederlands Juristencomite voor de Mensenrechten. Met medewerking van meerdere organisaties voor de bescherming van kinderrechten in Nederland, zoals Defence for Children.

Makers: Marjoleine Boonstra, Dorothee Forma, Eveline van Dijck, Wilberry Jakobs en Marijke Vreeburg. Camera: Marco Nauta. Geluid: Pjotr van Dijk.

Meer weten? Surf naar de: www.mensjesrechten.nl

MARJOLEINE BOONSTRA FOTO FILM