461. Belgische scheidende ouders kiezen in 4 op 10 gevallen voor verblijfsco-ouderschap sinds invoering van wet op beurtelingse huisvesting (bilocatie) in 2006

Vier op de tien kiezen co-verblijf

Bron: België – De Standaard – Van onze redactrice Veerle Beel – donderdag 25 maart 2010

GENT – In vier op de tien gevallen kiezen (Belgische) scheidende ouders voor verblijfsco-ouderschap. Als de rechter de knoop moet doorhakken, is dat slechts in een kwart van de gevallen.

Verblijfsco-ouderschap is goed voor het welzijn van de ouders die ervoor kiezen en ertoe in staat zijn.

Maar voor de kinderen maakt het niet zoveel uit waar ze wonen. Belangrijker is of ze een goed contact behouden met de beide ouders. Dat is een van de opvallendste conclusies uit het grote Ipos-onderzoek naar de levenskwaliteit van gezinnen in scheiding. Het gaat om een samenwerking tussen meerdere universiteiten.

Een jaar lang, van maart 2008 tot maart 2009, hebben onderzoekers elke dag postgevat in de rechtbanken van Antwerpen, Gent, Mechelen en Kortrijk. Ze nodigden iedereen die voor een scheidingszaak kwam uit om mee te doen. Doel: achterhalen welke elementen de levenskwaliteit van mensen tijdens een scheiding verhogen of verlagen. 1.865 volwassenen deden mee en 175 van hun kinderen, tussen 11 en 17 jaar.

Vier op de tien kinderen zeggen dat ze beurtelings bij elk van de ouders gaan wonen en dat strookt ook met wat de ouders zeggen die zelf tot een overeenkomst komen. Ouders die het op dit punt niet eens geraken, laten de knoop doorhakken door de rechter. Die beslist in een kwart van de gevallen tot verblijfsco-ouderschap. De nieuwe echtscheidingswet van 2007 schuift dit gedeelde verblijf nochtans als ‘prioritair te onderzoeken’ naar voren.

‘Het is goed dat magistraten de wet niet als “norm” hanteren en dat het hen niet tegenhoudt om op maat van de gezinnen te werken, want dat is belangrijk voor de levenskwaliteit’, zegt de Gentse professor Ann Buysse, die het Ipos-onderzoek coördineert. Verblijfsco-ouderschap blijkt vooral aan te slaan waar weinig ouderlijk conflict leeft en bij bedienden. Minder bij arbeiders, en ook minder bij hogere kaderleden. Wellicht heeft dit ook te maken met de haalbaarheid en de praktische organisatie van het gedeelde verblijf.

Nog opvallend: ouders die midden in een scheidingsprocedure zitten, melden een eerder laag gevoel van welbevinden. Kinderen niet. Het overheersende gevoel bij hen is er een van opluchting. Al is het ook mogelijk dat alleen die kinderen meededen die zich niet bijzonder verdrietig of verward voelen.

Blz. 7 Ouderconflict erger dan scheiding zelf.

Veerle Beel

Ouderconflict is erger dan scheiding zelf

Bron: België – De Standaard – (vbr) – donderdag 25 maart 2010

GENT – Kinderen kunnen het best met de scheiding van hun ouders overweg als ze begrijpen waarom.

‘Voor ouders is het wellicht erger dat ze hun kinderen niet meer elke avond kunnen onderstoppen dan voor hun kinderen’, zegt de Gentse professor Ann Buysse. ‘Niet waar en bij wie ze wonen, is voor hen het belangrijkste, maar de kwaliteit van de relaties die ze met hun beide ouders blijven hebben.’

Professor Buysse, die psychologe is, verdedigt die stelling al een tijdje, en ziet ze nu ook voorzichtig bevestigd in de eerste resultaten van het grote IPOS-scheidingsonderzoek.

‘Hoe beter de relatie met hun moeder én hun vader, hoe beter kinderen zich ook voelen’, aldus Buysse.

‘Ze moeten het idee hebben dat ze altijd een beroep op hen kunnen doen. En ook dat er bij de beslissingen over de scheiding rekening wordt gehouden met wat voor hen belangrijk is. Een jongen wil blijven voetballen. Iemand anders wil naar de muziekles blijven gaan, of samen met opa piano blijven spelen. De vraag die telt, is: hebben mijn ouders gedacht aan wat voor mij belangrijk is om gelukkig te zijn? Tel ik nog mee?’

Over het algemeen boeten ouders tijdens het scheidingsproces meer aan levenskwaliteit in dan hun kinderen: ze zijn minder tevreden met hun leven op emotioneel, materieel, fysiek en relationeel gebied, en rapporteren een lagere productiviteit en maatschappelijke participatie. Wie in een echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) is verwikkeld, ervaart minder conflicten dan wie voor de rechter verschijnt in een procedure op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO).

‘Voor kinderen is ouderlijk conflict altijd moeilijk’, zegt Buysse. Ze plaatst wel een kanttekening: ‘Alle kinderen krijgen wel eens te maken met ouders die ruzie maken. Als het gaat om intens en frequent conflict, wordt het lastig voor hen. Maar als kinderen begrijpen wat er gebeurt en waarom hun ouders ruzie maken, kunnen ze er beter mee omgaan. Daarom moeten scheidingsdeskundigen ouders aanmoedigen om met hun kinderen over de scheiding te praten. Kinderen hebben recht op een duidelijke en correcte uitleg.’

Een op de vijf scheidende volwassenen gaat in bemiddeling, maar slechts een derde regelt ook alles via die bemiddeling. Er zijn aanwijzingen in het onderzoek dat bemiddeling een goed traject is voor kinderen, omdat ze minder ouderconflict meemaken. Voor de levenskwaliteit van de ouders maakt het niet uit.

Deskundigen, die ook massaal werden ondervraagd, zijn verdeeld over de zin van bemiddeling.

Justitieassistenten, die meestal met moeilijke scheidingen worden geconfronteerd, zijn er helemaal voorstander van dat scheidenden vanaf het begin naar bemiddeling worden gestuurd. Hulpverleners en bemiddelaars zijn veeleer akkoord. Magistraten en notarissen antwoorden neutraal. Advocaten gaan eerder niet akkoord.

Buysse stelt vast dat de scheidingsdeskundigen vooral op hun eigen terrein blijven. ‘Het zou niet slecht zijn als er meer werd samengewerkt. Ieder heeft zijn specialiteit en de context waarin mensen scheiden is complex.’

De resultaten van dit onderzoek worden vandaag voorgesteld in het Vlaams Parlement.

(vbr)