718. Jongenscrisis in het onderwijs (ITS rapport, juni 2010) – Achterstand jongens in voortgezet onderwijs nog steeds niet aangepakt (KRO – Brandpunt )

Gerelateerd artikel:

  • Jongenscrisis in het onderwijs (ROA-rapport, januari 2011) – Gefeminiseerde overleg- en praathuiscultuur in ‘Studiehuis’ van voortgezet onderwijs gaat ten koste van onderwijsprestaties van jongens, Vaderkenniscentrum, 27 februari 2011; http://vaderkenniscentrum.blogspot.com/2011/02/732a.html

Waarom wordt de huidige achterstand van jongens in het voortgezet onderwijs niet aangepakt? 
Bron: KRO – Brandpunt, 13-02-2011

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

Waren het begin jaren 90 de meisjes die fors achterliepen op de jongens in het voortgezet onderwijs, nu zijn de rollen volledig omgedraaid. De cijfers liegen er niet om.

Jongens verlaten school vaker zonder diploma, ze zijn oververtegenwoordigd in het speciaal onderwijs, jongens blijven vaker zitten en presteren structureel onder hun niveau. Was de achterstand van de meisjes een sociologisch probleem, de huidige achterstand van de jongens is vooral een onderwijskudig probleem. De achterstand van meisjes leidde tot maatschappelijk debat en campagnes, maar een aanpak van de huidige achterstand van jongens blijft uit.

Aart Zeeman zoekt uit waarom niemand zich druk maakt over de stelselmatige achterstelling van jongens op de middelbare school.

Interview rector Joost van Rijn van het Lek en Linge-college
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

Rector Joost van Rijn van het Lek en Linge-college vindt dat het huidige Nederlandse onderwijs jongens willens en wetens in de kou laat staan: “En de reflex die men overwegend heeft: ja maar die meisjes doen het toch goed. Ik hoor zelfs wel eens: dat is toch helemaal niet erg dat die jongens het minder goed doen. Terwijl ik denk van: dat zijn dezelfde mensen die het in de jaren tachtig ontzettend erg vonden dat die emancipatie van die meisjes zo moeizaam op gang kwam. Dan denk ik: ‘Nu zou je het toch echt moeten aantrekken, want het is een verspilling van talent’.”

Interview met professor Jelle Jolles van de Vrije Universiteit
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

‘Meisjes kunnen leren van jongens. Dat ondernemende is iets waar onze samenleving ook behoefte aan heeft. Dus het is heel erg als jongens uitvallen. Jongens kunnen een voorbeeld zijn voor meisjes’, zegt hoogleraar Jelle Jolles van de Vrije Universiteit. ‘Meisjes kunnen op een al wat jongere leeftijd plannen en prioriteren. Zij staan open voor de kritiek van elkaar en van de leraar. Zij pakken dat op en maken daar een plan van. Jongens, die zijn speels, zijn minder goed in dat plannen.’

Rapport: De onderwijsachterstand van jongens
Bron: KRO-Brandpunt, 13-02-2011

    Een rapport over de achterstand van jongens in het onderwijs geschreven door Geert Driessen en Annemarie van Langen.

    Rapport: “De onderwijsachterstanden van jongens”

    http://www.cool5-18.nl/publicatiesbo

    In sommige landen, waaronder Engeland en de Verenigde Staten, bestaat ongerustheid over het feit dat jongens in het onderwijs in een achterstandspositie dreigen te geraken. Ook in Nederland worden daarover zorgen geuit. Op verzoek van het Ministerie van OCW heeft het ITS daarom de onderwijspositie in kaart gebracht van jongens en meisjes in het primair onderwijs en de eerste vier jaren van het secundair onderwijs in Nederland. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de gegevens van de eerste meting van COOL5-18 en diens voorloper het Prima-cohortonderzoek.

    De resultaten laten zien dat er qua cognitieve competenties geen sekseverschillen zijn; die zijn er wel wat de niet-cognitieve competenties betreft, waarbij jongens met name qua gedrag en werkhouding ongunstiger scoren. Jongens nemen ook op de meeste onderdelen van de schoolloopbaan een minder gunstige positie in dan meisjes.

    Het rapport van dr. Geert Driessen en dr. Annemarie van Langen (2010) De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies kan worden gedownload door hier (pdf) te klikken.

    Conclusies en samenvatting – De onderwijsachterstand van jongens – Omvang, oorzaken en interventies

    Volledig rapport: http://www.cool5-18.nl/pdf-bestanden/De%20onderwijsachterstand%20van%20jongens.pdf

    Geert Driessen
    Annemarie van Langen

    M.m.v. Hetty Dekkers & Sanne Elfering

    ITS – Radboud Universiteit Nijmegen, Juni 2010

    Managementsamenvatting

    Het ITS heeft in dit rapport de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes geïnventariseerd, zowel qua cognitieve competenties, niet-cognitieve competenties als schoolloopbanen en zowel in het primair onderwijs als in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs in Nederland en enkele andere landen. Deze inventarisatie is een update van de trendstudie die het ITS in 2006 heeft uitgevoerd naar nationale en internationale verschillen in schoolprestaties en onderwijsloopbanen van jongens en meisjes. De aanleiding voor deze update wordt gevormd door recente berichten in de media dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden. Hierover zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld, waarna de staatsecretarissen voor primair onderwijs en voor voortgezet en beroepsonderwijs eind 2009 toegezegd hebben om onderzoek te laten doen naar de onderwijspositie van jongens.

    Op grond van de uitgevoerde inventarisatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken over het bestaan van een onderwijsachterstand van jongens:

    • In termen van cognitieve competenties is in Nederland er geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking tot meisjes; noch in het primair onderwijs, noch in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs. De geconstateerde sekseverschillen in prestaties zijn namelijk enerzijds vrij beperkt, anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes (bij taal en lezen) of de jongens (bij rekenen/wiskunde).
    • De gevonden sekseverschillen in niet-cognitieve competenties zijn soms wèl vrij aanzienlijk, en suggereren bovendien af en toe wel een ongunstigere onderwijspositie van jongens dan van meisjes. In het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag; in groep 8 meer nog dan in groep 2. Onder zorgleerlingen in het regulier onderwijs en leerlingen van het speciaal onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Van andere geconstateerde sekseverschillen in niet-cognitieve competenties is minder duidelijk aan te geven wat het effect is op de onderwijspositie. Zo beschouwen jongens in het voortgezet onderwijs zichzelf als veel minder mild dan meisjes; zij gaan conflicten dan ook minder uit de weg. Ook zijn jongens naar eigen zeggen emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen, ook in hun onderwijsmogelijkheden. Een mogelijk bruikbare interessante bevinding voor de onderwijspraktijk is dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn.
    • De schoolloopbanen van jongens zijn in vrijwel alle onderzochte opzichten die mede bepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijs(eind)niveau, minder gunstig dan die van meisjes. Om te beginnen neemt een veel groter aandeel van hen deel aan vormen van speciaal onderwijs. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de vo-schoolloopbaan lopen de sekseverschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het daarmee toch om duizenden leerlingen.
    • Het voorafgaande beeld geldt voor jongens en meisjes als totale groep, maar vrijwel steeds ook, en in gelijke mate, voor de afzonderlijk onderscheiden sociaal-etnische groepen. Met andere woorden: de gehanteerde gegevens wijzen niet op enige vorm van interactie tussen sociaal-etnisch milieu en sekse die ertoe zou leiden dat bepaalde groepen jongens in het Nederlandse onderwijs systematisch een grotere achterstand op de meisjes hebben dan andere.
    • De bovenbeschreven situatie heeft betrekking op de huidige stand van zaken; er zijn echter weinig aanwijzingen gevonden dat deze sterk verschilt van de situatie van vijf tot tien jaar geleden. Er is dus geen sprake van dat in de laatste jaren in Nederland grote veranderingen zijn opgetreden in de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes.

    In dit rapport wordt tevens verslag gedaan van een internationale literatuurstudie naar de verklaringen voor de achterstand van jongens en naar mogelijke interventies om deze achterstand te bestrijden. De verklaringen zijn ingedeeld naar analogie van het bekende nature-nurture debat, dat draait om de vraag of eigenschappen en gedrag van mensen zijn aangeboren of aangeleerd. Recentelijk is er veel literatuur verschenen over de biologische verschillen in hersenfunctie en –ontwikkeling tussen jongens en meisjes, die zouden leiden tot sekseverschillen in het onderwijs. Aanvullend hierop, soms ook in strijd hiermee, is er echter ook veel onderzoek uitgevoerd naar de invloed vanuit de omgeving – ouders, leeftijdsgenoten, school en docenten, maatschappelijke context – op het ontstaan van sekseverschillen in het onderwijs. In dit rapport geven we een overzicht van de argumenten die vanuit beide invalshoeken worden aangedragen, en beschrijven tevens de voorgestelde interventies en oplossingen om de achterstand van jongens te bestrijden. Deze zijn in drie typen te onderscheiden: pedagogisch-didactische maatregelen (bijv. het aanleren van onderwijsstrategieën aan docenten, gericht op de specifieke behoefte van jongens aan meer competitie, practicum en/of beweging), sociaal-culturele maatregelen (bijv. programma’s om het zelfbeeld van jongens te verhogen of hun antischool-houding te keren) en organisatorische maatregelen (zoals seksegescheiden onderwijs of het aantrekken van meer mannelijke docenten).

    6 Samenvatting en conclusies

    6.1 Aanleiding en opzet van deze studie

    Deze studie is een update van het onderzoek naar sekseverschillen in onderwijsloopbanen dat het ITS in 2006 heeft uitgevoerd. De reden voor deze update wordt gevormd door berichten dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden. Deze achterstand zou met name in het primair onderwijs en de eerste jaren van het voortgezet onderwijs worden opgebouwd. Naar aanleiding van genoemde berichten zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld, waarna de staatsecretarissen voor primair onderwijs en voor voortgezet en beroepsonderwijs eind 2009 toegezegd hebben om onderzoek te laten doen naar de onderwijspositie van jongens.

    Het onderzoek bestaat uit twee delen. Ten eerste een inventarisatie van de positie van jongens in vergelijking tot die van meisjes in het Nederlandse onderwijs en ook in enkele andere landen. Ten tweede een literatuurstudie naar de oorzaken van een eventuele jongensachterstand en naar mogelijke interventies om deze te bestrijden. Wat de inventarisatie van de onderwijspositie betreft, is onderscheid gemaakt naar cognitieve competenties (o.a. taal, lezen, rekenen/wiskunde), niet-cognitieve competenties (persoonlijkheidskenmerken, engagement en motivatie) en schoolloopbanen (o.a. doubleren, deelname aan speciaal onderwijs en v.o.-niveau, voortijdig schoolverlaten, op- en afstroom, examenresultaten en sector/profielkeuze). De relatieve positie van jongens en meisjes op deze drie gebieden in zowel primair onderwijs als in de eerste vier leerjaren van het secundair onderwijs is in kaart gebracht. Ook ontwikkelingen in deze positie in de afgelopen jaren zijn in de studie betrokken. Daartoe is enerzijds de stand van zaken per 2006 samengevat, zoals die naar voren komt in het vorige ITS-rapport over sekseverschillen, en anderzijds een aanvulling hierop gegeven aan de hand van actuele onderzoeksdata. In deze samenvatting concentreren we ons vooral op deze update.

    Waar de beschikbare gegevens het toelieten, hebben we de sekseverschillen in onderwijspositie niet alleen voor de groep leerlingen als geheel in kaart gebracht, maar ook nog binnen onderscheiden sociaal-etnische groepen. Daardoor kon worden nagegaan welke groepen jongens het meeste risico op achterstand lopen en of het probleem zich mogelijkerwijs concentreert op kansarme autochtone jongens, zoals bijvoorbeeld in Engeland wel wordt gesuggereerd.

    6.2 Sekseverschillen in cognitieve competenties

    Voor het interpreteren van sekseverschillen in cognitieve en niet-cognitieve competenties is in dit hele rapport gebruik gemaakt van dezelfde maat; de zogenaamde effect size (ES). De algemene vuistregel is dat een ES van 0,20 een klein verschil betreft, een ES van 0,50 een middelmatig verschil en een ES van 0,80 een groot verschil.

    Nederlandse studies in het basisonderwijs
    Uit de actuele data, verzameld in de landelijke cohortonderzoeken van PRIMA en COOL 5-18 , maar ook in PPON en JPO, komt het volgende beeld naar voren. De cognitieve competenties van jongens en meisjes in het Nederlandse basisonderwijs verschillen wel van elkaar, maar deze verschillen zijn over het algemeen hooguit klein te noemen, een enkele keer oplopend naar middelmatig. Bovendien zijn jongens en meisjes beurtelings in het voordeel; de jongens hebben een voorsprong op de meisjes bij de domeinen rekenen/wiskunde, wereldoriëntatie en Engels, de meisjes juist een voorsprong op de jongens bij de domeinen (Nederlandse) taal en lezen. Een indruk hiervan wordt gegeven in Grafiek 6.1, die overigens uitsluitend betrekking heeft op de toetsprestaties en CITO-Eindtoetsscores die in COOL in 2007 zijn verzameld.

    Grafiek 6.1 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties in het basisonderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes

    In de PRIMA- en COOL-bestanden konden ook de sekseverschillen in prestaties binnen verschillende sociaal-etnische categorieën worden berekend. Deze bleken in grote lijnen weinig van elkaar of het algemene beeld af te wijken. Daaruit mag worden geconcludeerd dat er geen specifieke sociaal-etnische groepen in het basisonderwijs zijn waar het sekseverschil in prestaties systematisch groter of kleiner is dan daarbuiten.

    Nederlandse studies in het speciaal (basis)onderwijs en onder zorgleerlingen in het basisonderwijs
    Uit de beschikbare studies naar de cognitieve competenties van zorgleerlingen in het basisonderwijs en van leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs, blijkt dat in deze groepen slechts beperkte sekseverschillen in prestaties voorkomen, die afwisselend in het voordeel van jongens en meisjes zijn.

    Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
    In de landelijke cohortonderzoeken in het Nederlands voortgezet onderwijs (VOCL en COOL) zijn de prestaties van derdeklassers gemeten. Uit de resultaten blijkt dat de sekseverschillen over het algemeen te typeren zijn als tamelijk of zelfs zeer klein, behalve bij werkwoordspelling waar het een middelmatig verschil betreft. Jongens zijn vooral in het voordeel bij wiskunde, meisjes bij genoemde werkwoordspelling en bij begrijpend lezen. Een overzicht van de resultaten wordt gegeven in Grafiek 6.2, die wederom uitsluitend betrekking heeft op de toetsprestaties die in COOL in 2007 zijn verzameld. De genoemde omvang van de sekseverschillen in prestaties geldt in grote lijnen ook binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën. Ook in het voortgezet onderwijs is er dus geen specifieke subgroep waar het sekseverschil veel groter of kleiner is dan daarbuiten.

    Grafiek 6.2 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes

    Internationaal vergelijkende studies
    Uit de resultaten van de internationaal vergelijkende studies PIRLS en TIMSS komen eveneens slechts kleine sekseverschillen naar voren in de prestaties onder basisschoolleerlingen. Deze zijn altijd in het voordeel van de meisjes als het gaat om lezen; bij wiskunde en natuurwetenschappen hebben jongens meestal een lichte voorsprong. In enkele landen is er nauwelijks nog een sekseverschil (Grafiek 6.3).

    Grafiek 6.3 – De effect sizes van de sekseverschillen in cognitieve competenties volgens internationaal vergelijkende studies in het basisonderwijs. Bron: PIRLS 2006, TIMSS 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes

    Tevens zijn in het internationaal vergelijkende PISA-onderzoek leerlingen in het voortgezet onderwijs van meerdere landen onderzocht. De sekseverschillen in hun toetsprestaties blijken bij natuurwetenschappen en wiskunde in alle landen heel klein. Bij lezen zijn ze beduidend groter (ES tussen 0,25 en 0,41), steeds in het voordeel van de meisjes.

    6.3 Sekseverschillen in niet-cognitieve competenties

    Nederlandse studies in het basisonderwijs
    Uit de landelijke cohortonderzoeken van PRIMA en COOL is ook informatie beschikbaar over een reeks van niet-cognitieve kenmerken van basisschoolleerlingen. Deels is deze verzameld bij de leerkrachten, in de hogere groepen ook bij de leerlingen zelf. Uit onze analyses blijkt dat in de niet-cognitieve competenties wat grotere sekseverschillen zichtbaar zijn dan in de cognitieve competenties. Met name op sociaal gedrag en werkhouding scoren de meisjes aanzienlijk gunstiger dan de jongens. Bovendien wordt het sekseverschil in werkhouding beduidend groter tussen groep 2 en groep 8. Wat betreft motivatie blijkt dat jongens sterker gericht zijn op competitie (schaal ‘performance’) dan meisjes, terwijl de meisjes sociaal gemotiveerder zijn. Qua welbevinden en taakoriëntatie scoren de meisjes veelal gunstiger, terwijl de jongens meer zelfvertrouwen hebben. Laatstgenoemde verschillen zijn echter tamelijk klein. Grafiek 6.4 geeft een overzicht van de sekseverschillen voor de niet-cognitieve competenties, zoals gemeten in COOL in 2007.

    Grafiek 6.4 – De effect sizes van de sekseverschillen in niet-cognitieve competenties in het basisonderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes

    Binnen de onderscheiden sociaal-etnische groepen zijn de sekseverschillen soms wat groter of kleiner dan algemeen; er is daarin echter opnieuw geen duidelijke trend te ontdekken. Het sekseverschil in niet-cognitieve competenties is in bepaalde sociaal-etnische groepen dus niet systematisch veel groter of kleiner dan in andere.

    Nederlandse studies in het speciaal onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs
    Recent onderzoek in het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs laat zien dat jongens veel vaker dan meisjes gedragsstoornissen en hyperactiviteit vertonen. Marokkaanse jongens lijken in dit opzicht een extra risico te lopen. Meisjes vertonen vooral vaker internaliserend probleemgedrag en emotionele problemen (o.a. faalangst).

    Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
    Informatie over niet-cognitieve competenties van leerlingen in het voortgezet onderwijs is recentelijk verzameld in VOCL en COOL. Er blijkt in dit opzicht sprake van soms aanzienlijke sekseverschillen, die gedeeltelijk overeenkomen met de bevindingen in het basisonderwijs. Jongens beschrijven zichzelf als beduidend minder mild en tegelijkertijd emotioneel stabieler dan meisjes, en hebben meer zelfvertrouwen. Qua motivatie blijken jongens zich aanzienlijk meer dan meisjes te laten leiden door competitie (‘performance’), meisjes zijn sociaal gemotiveerder; zie Grafiek 6.5. Binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën komt een vergelijkbaar beeld naar voren.

    Grafiek 6.5 – De effect sizes van de sekseverschillen in niet-cognitieve competenties in het voortgezet onderwijs. Bron: COOL 5-18 2007. Negatieve ES: meisjes>jongens; positieve ES: jongens>meisjes

    Internationaal vergelijkende studies
    Gegevens over niet-cognitieve competenties zijn in de internationaal vergelijkende studies slechts beperkt voorhanden. Uit TIMSS blijkt dat jongens in de meeste landen – inclusief Nederland – significant meer zelfvertrouwen bij wiskunde hebben dan de meisjes. Het zelfvertrouwen bij natuurwetenschappen verschilt nauwelijks naar sekse. In PISA is vastgesteld dat jongens iets meer waarde hechten aan natuurwetenschappen dan meisjes en ook iets meer zelfvertrouwen en plezier hierin hebben. De verschillen zijn over het algemeen gering, maar in Nederland is het sekseverschil in zelfvertrouwen en plezier groter dan elders.

    6.4 Sekseverschillen in schoolloopbanen

    Voor het interpreteren van de sekseverschillen in schoolloopbanen is de effect size-maat niet bruikbaar. Het gaat nu immers niet meer om het vergelijken van scores, maar van percentuele verdelingen. De beoordeling van de relevantie van verschillen daarin moet op basis van zichtsvaliditeit gebeuren en zal sterk afhangen van het onderwerp.

    Nederlandse studies in het basisonderwijs
    Het aandeel jongens en meisjes met een advies voortgezet onderwijs van vmbo-t/havo of hoger verschilt in 2007/08 nauwelijks van elkaar, zo blijkt uit de COOL-data. Een paar jaar eerder, in 2001, kregen wel iets meer meisjes dan jongens dit advies.

    Nederlandse studies in het speciaal onderwijs en onder zorgleerlingen in het reguliere onderwijs
    Uit alle recente data (PRIMA, CFI/Statline) komt naar voren dat jongens veel meer worden doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs dan meisjes. Het percentage jongens onder de s.o.-deelnemers varieert van circa 52% (so- en vso-doof; cluster 2) tot wel 85% (so-zmok; cluster 4). Dat is overigens geen nieuwe ontwikkeling, maar er zijn wel enkele s.o.-onderwijssoorten waar het aandeel jongens de laatste jaren nog iets is toegenomen. Het omgekeerde komt echter ook voor.

    Nederlandse studies in het voortgezet onderwijs
    Met behulp van landelijke gegevens is ten behoeve van deze studie de schoolloopbaan in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs gevolgd van de hele cohort dat in 2005/06 is gestart. Daaruit blijkt dat in vrijwel alle opzichten de schoolloopbaan van de jongens ongunstiger verloopt dan die van de meisjes, met uitzondering van de examenresultaten van de onvertraagde vmbo-leerlingen (geen verschil tussen jongens en meisjes).

    Om te beginnen zijn de jongens wat ouder dan de meisjes bij hun start in het voortgezet onderwijs, hetgeen wijst op een opgelopen vertraging. Vervolgens blijkt dat een lager percentage jongens dan meisjes deelneemt aan de hogere niveaus van voortgezet onderwijs (havo en vwo) en juist een hoger percentage jongens aan de lagere niveaus (praktijkonderwijs, vmbo-bbl). Bovendien ontpoppen iets meer jongens dan meisjes zich tot voortijdig schoolverlater. De situatie van de hele cohort in het vierde verblijfsjaar (2008/09) is weergeven in Grafiek 6.6. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat van de meisjes uit de cohort 46% deelneemt aan havo of vwo en 26% aan vmbo-bbl of -kbl, terwijl deze percentages bij de jongens respectievelijk 41% en 30% zijn.

    Grafiek 6.6 – Deelname aan v.o. van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO

    Tevens blijken meer jongens dan meisjes van cohort 2005/06 een lwoo-indicatie te krijgen en doubleren jongens bij elke overgang vaker dan meisjes. Ook zijn er sekse-verschillen in de doorstroom naar niveau: meer jongens dan meisjes stromen in de loop der tijd af naar een lager niveau, meer meisjes dan jongens juist op naar een hoger niveau. Vooral bij de eerste twee overgangen tussen schooljaren zijn hierin sekseverschillen zichtbaar. Het hele doorstroompatroon van de jongens en meisjes in de vier onderzochte schooljaren is grafisch weergegeven in Grafiek 6.7. Verticale pijlen die een stippellijn overschrijden duiden op een op- of afstroom over de grenzen van avo of vmbo heen (bijv. van havo naar vmbo). Verticale pijlen die binnen de stippellijn blijven, duiden op een op- of afstroom binnen avo of vmbo (bijv. van vwo naar havo).

    Grafiek 6.7 – Stromen in het v.o. van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO. Blauw= jongens, roze= meisjes. Rondje: voortijdig schoolverlaten

    De sekseverschillen in cohort 2005/06 zijn ook aanzienlijk als het gaat om de richtingkeuze (horizontale onderwijspositie). Met name in het vmbo is de sectorkeuze sterk seksebepaald; met name bij Techniek en Zorg en Welzijn. In havo en vwo zijn de sekseverschillen in profielkeuze de laatste jaren kleiner aan het worden (Grafiek 6.8).

    Grafiek 6.8 – Sector- en profielkeuze in het vo van cohort 2005/06 in schooljaar 2008/09. Bron: DUO. Blauw= jongens, roze= meisjes

    Tot slot stellen we vast dat het hele voorafgaande beeld van de sekseverschillen in v.o.-loopbanen grotendeels in gelijke mate ook van toepassing is binnen de onderscheiden sociaal-etnische categorieën in cohort 2005/06. Uitzonderingen hierop betreffen steeds de meest kansrijke groep: onder westerse leerlingen die niet wonen in een armoedeprobleemcumulatiegebied zijn de sekseverschillen soms wat groter dan daarbuiten.

    6.5 Oorzaken en interventies

    In dit rapport is tevens verslag gedaan van een internationale literatuurstudie naar de verklaringen voor de achterstand van jongens en naar mogelijke interventies om deze achterstand te bestrijden. Uit het verloop van het debat over de achterstand van jongens geschetst blijkt overigens dat hierover bepaald geen algehele consensus bestaat.

    De verklaringen zijn door ons beschreven naar analogie van het bekende nature-nurture (‘aangeboren-aangeleerd’) debat. Recentelijk is er veel literatuur verschenen over de biologische verschillen in hersenfunctie en –ontwikkeling tussen jongens en meisjes, die zouden leiden tot sekseverschillen in het onderwijs. Aanvullend hierop (soms ook in strijd hiermee) is echter ook veel onderzoek verschenen naar de invloed vanuit de omgeving (ouders, leeftijdsgenoten, school en docenten, maatschappelijke context) op het ontstaan van sekseverschillen in het onderwijs.

    De interventies die in de literatuur worden aangetroffen om de achterstand van jongens te bestrijden, komen veelal direct voort uit de verklaringen voor deze achterstand die de auteurs zelf als meest relevant beschouwen. In onze beschrijving hebben we drie typen interventies onderscheiden: pedagogisch-didactische maatregelen (bijv. het aanleren van onderwijsstrategieën aan docenten, gericht op de specifieke behoefte van jongens aan meer competitie, practicum en/of beweging), sociaal-culturele maatregelen (bijv. programma’s om het zelfbeeld van jongens te verhogen of hun anti-school-houding te keren) en organisatorische maatregelen (zoals seksegescheiden onderwijs of het aantrekken van meer mannelijke docenten).

    Om te voorkomen dat we hier sterk in herhaling vallen, verwijzen we voor meer informatie over het debat, de verklaringen en de interventies inzake de jongensachterstand naar het betreffende hoofdstuk.

    6.6 Conclusies

    In dit rapport is de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes geïnventariseerd, zowel qua cognitieve competenties, niet-cognitieve competenties als schoolloopbanen en zowel in het primair onderwijs als in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs in Nederland en enkele andere landen. Op grond hiervan trekken wij de volgende conclusies over het bestaan van een onderwijsachterstand van jongens.

    • In termen van cognitieve competenties is in Nederland er geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking tot meisjes; noch in het primair onderwijs, noch in de eerste vier jaar van het voortgezet onderwijs. De geconstateerde sekseverschillen in prestaties zijn namelijk enerzijds vrij beperkt, anderzijds afwisselend in het voordeel van de meisjes (bij taal en lezen) of de jongens (bij rekenen/wiskunde).
    • De gevonden sekseverschillen in niet-cognitieve competenties zijn soms wel vrij aanzienlijk, en suggereren bovendien af en toe wel een ongunstigere onderwijspositie van jongens dan van meisjes. In het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag; in groep 8 meer nog dan in groep 2. Onder zorgleerlingen en leerlingen van het speciaal onderwijs vertonen veel meer jongens dan meisjes gedrags- en concentratiestoornissen. Van andere geconstateerde sekseverschillen is minder duidelijk aan te geven wat het effect is op de onderwijspositie. Zo beschouwen jongens in het voortgezet onderwijs zichzelf als veel minder mild dan meisjes; zij gaan conflicten dan ook minder uit de weg. Ook zijn jongens naar eigen zeggen emotioneel stabieler en hebben zij meer zelfvertrouwen, ook in hun onderwijsmogelijkheden. Een mogelijk bruikbare interessante bevinding voor de onderwijspraktijk is dat jongens meer gemotiveerd raken door competitie, terwijl meisjes meer sociaal gemotiveerd zijn.
    • De gevonden sekseverschillen in schoolloopbanen zijn moeilijker te interpreteren dan de sekseverschillen in prestaties en niet-cognitieve competenties. We stellen echter vast dat de jongens in vrijwel alle onderzochte opzichten die mede bepalend zijn voor het uiteindelijke onderwijs(eind)niveau, een minder gunstige schoolloopbaan doorlopen dan meisjes. Om te beginnen neemt een veel groter aandeel van hen deel aan vormen van speciaal onderwijs. Daarnaast blijkt dat jongens in het voortgezet onderwijs vaker dan meisjes doubleren, vaker deelnemen aan de lagere onderwijsniveaus, vaker uitstromen als voortijdig schoolverlater en afstromen naar een lager niveau. Bij al deze aspecten van de vo-schoolloopbaan lopen de sekse-verschillen zelden op tot meer dan een paar procent, maar in absolute aantallen gaat het daarmee toch om duizenden leerlingen.
    • Het voorafgaande beeld geldt voor jongens en meisjes als totale groep, maar vrijwel steeds ook voor de afzonderlijk onderscheiden sociaal-etnische groepen. Met andere woorden: de gehanteerde gegevens wijzen niet op enige vorm van interactie tussen sociaal-etnisch milieu en sekse die ertoe zou leiden dat bepaalde groepen jongens in het Nederlandse onderwijs systematisch een grotere achterstand op de meisjes hebben dan andere.
    • De bovenbeschreven situatie heeft betrekking op de huidige stand van zaken; er zijn echter weinig aanwijzingen gevonden dat deze sterk verschilt van de situatie van vijf tot tien jaar geleden. Er is dus geen sprake van dat in de laatste jaren in Nederland grote veranderingen zijn opgetreden in de onderwijspositie van jongens in vergelijking tot die van meisjes.