Evaluatie ouderschapsplan – Een eerste verkenning (2013) plus aanvullende notitie van de onderzoekers n.a.v. misvattingen in de media (2014)

Evaluatie ouderschapsplan – Een eerste verkenning

Bron: Nederlandse overheid – Ministerie voor Veiligheid en Justitie | Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) | 2013

Inhoudsopgave:

Afkortingen

Samenvatting

  1. Inleiding
  2. Achtergrond
  3. De uitvoeringspraktijk
  4. Effecten van het ouderschapsplan
  5. Conclusie

Summary

Literatuur

Bijlagen

Auteur(s): Voert, M.J. ter, Geurts, T.

Organisatie: WODC

Plaats uitgave: Den Haag

Uitgever: WODC

Jaar van uitgave: 2013

Reeks: Cahiers 2013-08

Werktitel: Evaluatie Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Stb2008, 500) mbt het onderdeel ouderschapsplan

Projectnummer: 2213

Operationele status: Afgerond

Samenvatting

In maart 2009 is de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ in werking getreden. Een van de onderdelen van deze wet is dat alle scheidende ouders die gezamenlijk het gezag hebben over minderjarige kinderen vanaf die datum een ouderschapsplan moeten voorleggen aan de rechter. Dit ouderschapsplan moet afspraken bevatten over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatie-uitwisseling over de kinderen en kinderalimentatie. De doelstelling van het ouderschapsplan is conflicten over deze aspecten te beperken door ouders te verplichten hier voorafgaand aan de scheiding formele afspraken over te maken. Dit zou de nadelige gevolgen van een scheiding voor kinderen moeten verminderen.

Deze rapportage geeft een eerste aanzet tot een evaluatie van deze wet. De volgende vragen staan centraal:

  1. Hoe wordt in de praktijk uitvoering gegeven aan het ouderschapsplan?
  2. In hoeverre worden de doelstellingen van het ouderschapsplan gehaald? Dat wil zeggen, is er, in vergelijking met voor de invoering van het ouderschapsplan, op de lange termijn sprake van:
    a. meer contact tussen ouders en kinderen;
    b. minder conflicten tussen ouders;
    c. minder problemen bij kinderen.

Samenvatting van de “Evaluatie Ouderschapsplan – Een eerste verkenning”

Bron: Nederlandse overheid – Ministerie voor Veiligheid en Justitie | Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum | Cahier 2013-8 | M.J. ter Voert & T. Geurts | p.p. 91-94 | 2013

Samenvatting

Naar schatting hebben jaarlijks ongeveer 50 à 60 duizend minderjarige kinderen te maken met een scheiding. Deze kinderen hebben gemiddeld vaker problemen dan kinderen van gehuwde of samenwonende ouders. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat chronische conflicten tussen ouders een belangrijke risicofactor vormen voor latere problemen bij kinderen.

In maart 2009 is de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ in werking getreden. Een van de onderdelen van deze wet is dat alle scheidende ouders die gezamenlijk het gezag hebben over minderjarige kinderen vanaf die datum een ouderschapsplan moeten voorleggen aan de rechter. Dit ouderschapsplan moet afspraken bevatten over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatie-uitwisseling over de kinderen en kinderalimentatie. De doelstelling van het ouderschapsplan is conflicten over deze aspecten te beperken door ouders te verplichten hier voorafgaand aan de scheiding formele afspraken over te maken. Dit zou de nadelige gevolgen van een scheiding voor kinderen moeten verminderen.

Voormalig Minister Rouvoet heeft de Eerste Kamer een evaluatie van het ouderschapsplan toegezegd. Deze rapportage geeft hier een eerste aanzet toe. Het omvat geen uitgebreid evaluatieonderzoek maar maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande data en literatuur. Voor een uitgebreidere evaluatie wordt verwezen naar toekomstige resultaten van verschillende lopende universitaire projecten.

Vraagstelling

In het onderhavige onderzoek staan de volgende vragen centraal:

  1. Hoe wordt in de praktijk uitvoering gegeven aan het ouderschapsplan?
    a In hoeverre verschillen de afspraken die ouders vastleggen over de kinderen voor en na invoering van het ouderschapsplan?
    b Zijn er specifieke groepen ouders die (geen) afspraken over de kinderen vastleggen?
    c Weten kinderen of er een omgangsregeling/ouderschapsplan is opgesteld, zijn ze erbij betrokken en zijn ze tevreden over de afspraken?
    d Hoe gaan rechters, advocaten en mediators om met het ouderschapsplan?
  2. In hoeverre worden de doelstellingen van het ouderschapsplan gehaald? Dat wil zeggen, is er, in vergelijking met voor de invoering van het ouderschapsplan, op de lange termijn sprake van:
    a meer contact tussen ouders en kinderen;
    b minder conflicten tussen ouders;
    c minder problemen bij kinderen.

Methode van onderzoek

De gegevens voor dit onderzoek zijn via verschillende methoden verzameld: literatuuronderzoek, raadplegen van bestaande databronnen van het CBS en de Raad voor de rechtspraak, expertmeetings en telefonische interviews met advocaten, mediators en rechters. Tevens is een onderzoeksvraag uitgezet bij het onderzoek Scholieren en Gezinnen 2013 (S&G 2013) van de Universiteit Utrecht. In het voorjaar van 2013 is dit surveyonderzoek gehouden onder scholieren van 12 tot en met 16 jaar, waarvan 169 kinderen tussen 2004-2008 een scheiding hebben meegemaakt en 113 in de periode 2009-2013.

Uitvoeringspraktijk

Afspraken over de kinderen

Het aantal echtscheidingen met minderjarige kinderen waarbij afspraken in de vorm van een convenant en/of ouderschapsplan zijn opgenomen in de echtscheidingsbeschikking is in de afgelopen jaren toegenomen van 59% in 2007 naar 82% in 2011.

Zowel in 2007 als in 2011 komt het veel vaker voor bij laag opgeleiden en 1e generatie allochtonen dat er geen convenant/ouderschapsplan is dan bij hoger opgeleiden en 2e generatie allochtonen en autochtone ouders.

Betrokkenheid kinderen

Kinderen die een scheiding hebben meegemaakt in de periode 2009-2013 weten vaker dat er een ouderschapsplan/omgangsregeling is en geven vaker aan dat ze erover hebben meegepraat dan kinderen die een scheiding hebben meegemaakt in de periode 2004-2008. De beide groepen kinderen verschillen niet in de mate waarin ze tevreden zijn over de omgangsregeling of het ouderschapsplan. Sommige advocaten/mediators stimuleren ouders om met de kinderen te praten en/of schakelen een derde in om de mening van het kind te horen (bijvoorbeeld via de programma’s KIES en zandkastelen!). Sommige mediators spreken zelf met de kinderen. Dit hangt veelal af van de leeftijd van het kind, hoe problematisch de communicatie tussen de ouders verloopt en of de mediator er voor is opgeleid.

Werkwijze advocaten en mediators

Voor sommige advocaten lijkt het verplichte ouderschapsplan in de praktijk tot weinig veranderingen te hebben geleid, omdat ze ook daarvoor al tot afspraken over de kinderen probeerden te komen. Voor andere advocaten betekent het dat afspraken over de kinderen een vast onderdeel van de scheidingsprocedure zijn geworden, terwijl ze daar anders wellicht geen aandacht aan hadden geschonken. De betrokkenheid van advocaten bij het opstellen van ouderschapsplannen kan sterk variëren. Wat advocaten doen hangt ook voor een belangrijk deel samen met de wensen en opstelling van ouders en de aard van de scheiding: is het een gemeenschappelijk verzoek, een vechtscheiding of iets ertussenin. Ouders kunnen veel zelf doen. Op internet zijn model-ouderschapsplannen te vinden en zijn er tools om een ouderschapsplan op te stellen. Ook de advocaat kan modellen aanreiken. Verder zijn er allerlei variaties denkbaar waarbij advocaten al dan niet het ouderschapsplan kritisch met ouders doornemen, eventueel een mediator inschakelen om te stimuleren dat er afspraken tot stand komen en/of stimuleren om de kinderen erbij te betrekken.

Voor mediators lijkt er weinig veranderd. Zij werden altijd al ingeschakeld om afspraken te maken, dat is door het ouderschapsplan niet gewijzigd. Veel van wat ze vroeger regelden, regelen ze nu ook.

Zowel advocaten als mediators merken op dat door het verplichte ouderschapsplan sommige ouders meer dan voorheen de urgentie lijken te zien om er samen uit te komen. Er is meer gesprek en een scheiding kan meer tijd in beslag nemen omdat de verplichte onderdelen van een ouderschapsplan niet meer uitgesteld kunnen worden tot na de scheiding.

Werkwijze rechtbanken

De invoering van het ouderschapsplan leidde bij rechtbanken tot veel praktische vragen, zoals wat te doen als er geen ouderschapsplan is, er geen verweer wordt gevoerd of het ouderschapsplan niet is ondertekend, vanaf welke leeftijd moeten kinderen worden betrokken bij het ouderschapsplan en in hoeverre moet een ouderschapsplan inhoudelijk worden getoetst. Vanuit het LOVF zijn daarom in 2010 aanbevelingen opgesteld die een handvat bieden voor de werkwijze in bepaalde situaties. De aanbevelingen zijn vanaf 2010 verder aangevuld en gewijzigd en kunnen, indien nodig, ook in de toekomst worden aangepast. In de praktijk lijkt het ouderschapsplan geen drempel te vormen om te scheiden. Een verzoekschrift kan ook zonder ouderschapsplan worden ingediend, als maar goed is gemotiveerd waarom het niet tot stand kon komen.

Opstelling ouders

Advocaten en mediators komen in de praktijk globaal drie soorten echtscheidingen tegen:

  • ouders die de gevolgen van hun scheiding voor hun kinderen goed willen regelen en daar zelf redelijk goed uitkomen;
  • ouders die hun relationele problemen blijven uitvechten en er samen niet uitkomen;
  • ouders die daar tussenin zitten: zij zijn (nog) niet in staat met elkaar te overleggen of het overleg verloopt moeizaam.

Voor de eerste groep verandert het verplichte ouderschapsplan weinig. Ook zonder die verplichting zouden ze samen afspraken hebben gemaakt over de kinderen.

Bij de tweede groep komt er geen ouderschapsplan tot stand en lost het ouderschapsplan hun problemen ook niet op. Deze ouders zijn veelal niet in staat effectief met elkaar te communiceren.

Bij de derde groep valt de meeste winst te behalen. Deze groep had wellicht anders geen afspraken gemaakt, of deze uitgesteld. Het ouderschapsplan kan deze ouders er vroegtijdig van bewust maken welke consequenties de scheiding heeft voor de zorg en opvoeding van hun kinderen en de onderlinge afstemming die daar voor nodig is.

Ouders kunnen verder verschillen in de mate waarin ze het ouderschapsplan serieus nemen (een invuloefening of niet) en de mate waarin ze afspraken willen vastleggen (van globaal tot gedetailleerd). Tevens kunnen financiële afwegingen een rol spelen in de keuzes die ze maken (bijvoorbeeld goedkoop scheiden via internet- aanbiedingen of al dan niet hulp inschakelen bij het opstellen van het ouderschapsplan).

Doelstellingen

Tot slot is bekeken in hoeverre er aanwijzingen zijn dat de doelstellingen van het ouderschapsplan worden gehaald. Daarbij is onderzocht of er, in vergelijking met voor de invoering van het ouderschapsplan, op de lange termijn sprake is van:

  • meer contact tussen ouders en kinderen;
  • minder conflicten tussen ouders;
  • minder problemen bij kinderen.

Contact tussen ouders en kinderen

Een van de uitgangspunten van de wet voortgezet ouderschap is dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk dat het, ook na de scheiding, contact heeft met beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor zijn verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Het contact tussen kinderen en ouders is vastgesteld via het onderzoek Scholieren & Gezinnen 2013. Jongeren die een scheiding hebben meegemaakt, is gevraagd naar de woonsituatie (bij vader, moeder of co-ouderschap), hoe vaak ze contact hebben met de vader en met de moeder en wat de binding is met de vader en de moeder. Scholieren die in 2009- 2013 een scheiding hebben meegemaakt, bleken meer contact met de moeder en minder binding met de vader te hebben dan kinderen die een scheiding in de periode 2004-2008 hebben meegemaakt. Het contact met de vader verschilde niet. Deze gegevens wijzen er dus niet op dat kinderen na de invoering van het ouderschapsplan meer contact met hun vader hebben.

Conflicten tussen ouders

De conflicten tussen ouders zijn op verschillende manieren gemeten: scholieren zijn bevraagd over de mate waarin hun ouders conflicten hadden voor de scheiding en hun huidige conflicten. Daarnaast is aan de hand van rechtspraak-, toevoegingsgegevens en gegevens van de Raad voor de Kinderbescherming gekeken naar de juridische conflicten die ouders hebben over de kinderen (gezag, zorg of omgang, en kinderalimentatie).

Bij kinderen uit scheidingsgroep 2004-2008 zijn de huidige ouderlijke conflicten afgenomen ten opzichte van voor de scheiding. Bij de kinderen uit scheidingsgroep 2009-2013 is dit niet het geval en ligt de mate van huidige conflicten op eenzelfde niveau als voor de scheiding. Hierbij moet ermee rekening worden gehouden dat deze verschillen kunnen samenhangen met het feit dat voor de scheidingskinderen uit de periode 2004-2008 de scheiding langer geleden is (gemiddeld zeven jaar) dan voor de scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 (gemiddeld drie jaar).

De juridische conflicten tussen ouders die blijken uit rechtspraakgegevens laten daarentegen een dalende trend (zorg- en omgangsregeling) of een doorbreking van een stijgende trend zien (nakoming van zorg- of omgangsregeling en vaststellen kinderalimentatie). Bij deze gegevens is overigens niet bekend of de procedures volgen op een scheiding van voor of na invoering van het ouderschapsplan.

Een afname van juridische conflicten over alimentatie of zorg-/omgangsregelingen is echter niet vastgesteld bij ex-gehuwde toevoegingsgebruikers die na invoering van het ouderschapsplan zijn gescheiden, maar wel bij ex-samenwoners.

Problemen bij kinderen

Voor het vaststellen van de problemen bij kinderen zijn zeven indicatoren gebruikt uit het onderzoek Scholieren & Gezinnen 2013: welbevinden van het kind, depressieve gevoelens, emotionele problemen, agressief gedrag, delinquent gedrag, schoolcijfers en loyaliteitsconflicten. De kinderen die een scheiding in de periode 2009-2013 hebben meegemaakt, hebben een lager welbevinden en iets meer depressieve gevoelens in vergelijking met de kinderen die in 2004-2008 een scheiding hebben meegemaakt. Voor de overige problemen zijn geen verschillen gevonden. Een van de risicofactoren voor problemen bij kinderen is de mate van ouderlijke conflicten. Het meer voorkomen van depressieve gevoelens bij scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 kan inderdaad statistisch worden verklaard door de hogere mate van ouderlijke conflicten in deze groep. Voor het verschil in welbevinden gaat dit niet helemaal op.

Slot

Het onderhavige onderzoek laat een aantal positieve ontwikkelingen zien. Het aantal scheidingen waarbij afspraken over de kinderen zijn gemaakt, is toegenomen. Het ouderschapsplan is procedureel ingebed in de werkwijze van advocaten, mediators en rechters. Een voordeel van het ouderschapsplan is dat het ouders stimuleert om afspraken te maken en dat ouders stil moeten staan bij de gevolgen van de scheiding voor de kinderen. De gerechtelijke procedure kan in beginsel niet worden gestart zonder het overleggen van een ouderschapsplan.

Andere positieve ontwikkelingen zijn de afname of afvlakking van gerechtelijke procedures met betrekking tot kinderen vanaf 2009. Of die afname of afvlakking verband houdt met het ouderschapsplan valt niet met zekerheid te zeggen, maar een mogelijke verklaring is dat door het ouderschapsplan afspraken over de kinderen niet meer worden uitgesteld tot na de scheiding, maar tegelijkertijd met de scheiding worden geregeld.

Wat betreft de doelstellingen van het ouderschapsplan kunnen nog geen harde conclusies worden getrokken. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen dat het ouderschapsplan leidt tot meer contact tussen kinderen en beide ouders, minder ouderlijke conflicten en minder problemen bij kinderen. Het huidige onderzoek is een eerste verkenning naar de effecten van het ouderschapsplan. Daarbij is vooral gebruikt gemaakt van bestaande onderzoeksgegevens die niet specifiek voor het evalueren van het ouderschapsplan zijn verzameld. Bovendien is voor veel kinderen die een scheiding na het invoeren van het ouderschapsplan hebben meegemaakt de scheiding nog van te recente datum om lange termijneffecten te kunnen bepalen. Het onderhavige onderzoek is beperkt van opzet omdat in Nederland al diverse studies worden uitgevoerd die aspecten van het ouderschapsplan onderzoeken en die bepaalde thema’s dieper uitwerken. Deze studies zullen meer inzicht geven in hoe in de praktijk wordt omgegaan met het ouderschapsplan en hoe het ouderschapsplan uiteindelijk uitpakt voor kinderen.

Notitie – Evaluatie van het ouderschapsplan en misvattingen in de media

Bron: ResearchGate, Dr. T. Geurts [1] & dr. M.J. ter Voert [2], Available from: Teun Geurts, Retrieved on: 25 October 2016, FJR 2014/18

Recentelijk is een rapportage met een voorlopige evaluatie van het ouderschapsplan gepubliceerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. [3] In dat onderzoek wordt een eerste indruk gegeven van het doelbereik van het ouderschapsplan. In deze bijdrage presenteren we een aantal onderzoeksresultaten en wordt een aantal bevindingen van dit onderzoek gebruikt om berichtgeving in de media te nuanceren.

Inleiding

Nadat in mei 2013 twee broertjes door hun vader waren omgebracht, was er in de media en politiek een opleving van aandacht voor conflictueuze echtscheidingen waarbij kinderen slachtoffer worden. In de kranten kwamen verscheidene artikelen langs zoals ‘kind de dupe van vileine ouders’ [4] , ‘dringend advies: blijf langer proberen’ [5] , en ‘als ouders elkaar de tent uitvechten’ [6] . Op televisie waren meerdere uitzendingen te zien over problematische scheidingen zoals in EenVandaag [7] en Zembla [8] . Kamerlid Voordewind (CU) stelde op 7 juni 2013 de vraag of er gegevens bekend zijn over de wijze waarop een ouderschapsplan wordt opgesteld en uitgevoerd. [9] Recentelijk werd in het NRC-artikel ‘dit vechtscheidingsgala werd u aangeboden door de staat’ geconcludeerd dat het in 2009 verplicht gestelde ouderschapsplan vechtscheidingen ‘stimuleert en vreedzaam co-ouderschap tegenwerkt’. [10] Ook in het inspectierapport naar aanleiding van de moord op de twee broertjes wordt een dergelijk verband verondersteld:

“Bij ouders die in een problematische scheiding zijn verwikkeld, kan het opstellen van een ouderschapsplan zelfs aanleiding zijn tot verheviging van de (juridische) strijd.” [11]

Een overtuigende empirische onderbouwing voor het veronderstelde negatieve effect van het ouderschapsplan wordt echter niet gegeven.

Het ouderschapsplan is onderdeel van de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ die in maart 2009 in werking is getreden. Het houdt in dat alle scheidende ouders die gezamenlijk het gezag hebben over minderjarige kinderen vanaf die datum een ouderschapsplan moeten voorleggen aan de rechter. Het ouderschapsplan moet afspraken bevatten tussen beide ouders over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatie-uitwisseling over de kinderen en kinderalimentatie. Het verplichte ouderschapsplan heeft als doelstelling conflicten over opvoedings- en verzorgingstaken te beperken door ouders te verplichten hier voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure afspraken over te maken. Daarmee zouden de nadelige gevolgen van de echtscheiding voor kinderen minder moeten worden. Voormalig minister Rouvoet heeft destijds de Eerste Kamer een evaluatie van het ouderschapsplan toegezegd.

Het ouderschapsplan onderzocht

Het WODC-onderzoek geeft een eerste blik op de praktijken en het doelbereik van het ouderschapsplan: leidt het tot minder conflicten tussen ouders en tot minder problemen bij kinderen? Het omvat geen uitgebreid evaluatieonderzoek maar maakt zo veel mogelijk gebruik van bestaande data en literatuur. De gegevens van het WODC-onderzoek zijn via verschillende methoden verzameld: literatuuronderzoek, raadplegen van bestaande databronnen van het CBS en de Raad voor de rechtspraak, expertmeetings en telefonische interviews met advocaten, mediators en rechters. Tevens is een onderzoeksvraag uitgezet bij het onderzoek Scholieren en Gezinnen 2013 van de Universiteit Utrecht. [12] In het voorjaar van 2013 is dit surveyonderzoek gehouden onder scholieren van 12 tot en met 16 jaar, waarvan 169 kinderen tussen 2004-2008 een scheiding hebben meegemaakt en 113 in de periode 2009-2013.

In het evaluatieonderzoek van het WODC wordt gerapporteerd dat advocaten en mediators in de praktijk globaal drie soorten echtscheidingen tegenkomen: 1) ouders die de gevolgen van hun scheiding voor hun kinderen goed willen regelen en daar zelf redelijk goed uitkomen; 2) ouders die hun relationele problemen blijven uitvechten en er samen niet uitkomen; 3) ouders die daar tussenin zitten: zij zijn (nog) niet in staat met elkaar te overleggen of het overleg verloopt moeizaam. Voor de eerste groep verandert het verplichte ouderschapsplan weinig. Ook zonder die verplichting zouden ze samen afspraken hebben gemaakt over de kinderen. Bij de tweede groep komt er geen ouderschapsplan tot stand en lost het ouderschapsplan hun problemen ook niet op. Deze ouders zijn veelal niet in staat effectief met elkaar te communiceren. Bij de derde groep valt de meeste winst te behalen. Deze groep had wellicht anders geen afspraken gemaakt, of deze uitgesteld. Het ouderschapsplan kan deze ouders er vroegtijdig van bewust maken welke consequenties de scheiding heeft voor de zorg en opvoeding van hun kinderen en de onderlinge afstemming die daarvoor nodig is. Zowel advocaten als mediators merken op dat door het verplichte ouderschapsplan sommige ouders meer dan voorheen de urgentie lijken te zien om er samen uit te komen. Er is meer gesprek en een scheiding kan meer tijd in beslag nemen omdat de verplichte onderdelen van een ouderschapsplan niet meer uitgesteld kunnen worden tot na de scheiding.

Uit de deskundigeninterviews komt ook naar voren dat ouderschapsplannen sterk kunnen variëren wat betreft omvang en inhoud. De omvang kan uiteenlopen van één pagina tot tientallen pagina’s en de afspraken kunnen zeer vaag tot zeer gedetailleerd zijn geformuleerd. Hoe vaag of concreet afspraken zijn of hoe uitgebreid een ouderschapsplan is, hangt samen met de voorkeuren van ouders, de leeftijd van de kinderen, concrete omstandigheden en de instelling en werkwijze van de advocaat of mediator. Er zijn zeer uitgebreide ouderschapsplannen waarin ook afspraken staan die geen verplicht onderdeel vormen van het ouderschapsplan en er zijn beknopte ouderschapsplannen waarin de onderlinge afspraken zeer summier zijn beschreven. Tevens kan het voorkomen dat niet alle verplichte onderdelen zijn opgenomen en dat daar ook geen nevenvoorzieningen voor zijn aangevraagd. [13]

Ouderlijke conflicten

Gebruikmakend van bestaande gegevensbestanden heeft het WODC een eerste blik kunnen werpen op conflicten tussen ouders voor en na de invoering van het ouderschapsplan. Wat betreft conflicten die via een juridische weg worden uitgevochten zijn geen aanwijzingen gevonden dat deze conflicten zijn toegenomen na de invoering van het ouderschapsplan. Een toenemend aantal ouders is in staat om afspraken over de kinderen vast te leggen. In 2007 werd bij 59% van de echtscheidingen waar minderjarige kinderen bij betrokken waren een convenant opgenomen in de echtscheidingsbeschikking. In 2011 is dat toegenomen tot 82%. [14] Tussen 2007 en 2011 zijn tevens verzoeken om nevenvoorzieningen en het percentage echtscheidingen waarbij voorlopige voorzieningen zijn aangevraagd, afgenomen. Het aanvragen van voorlopige voorzieningen is vaak een teken van een conflictueuze scheiding. Deze afname duidt dus ook op minder strijd tussen ouders. Een andere indicatie is dat sinds 2009 het aantal juridische procedures over zorg- of omgangsregelingen daalt en het aantal kortgedingen over de nakoming van zorg- of omgangsregelingen en aantal procedures om kinderalimentatie vast te stellen, is afgevlakt. De afname van deze procedures kan ermee te maken hebben dat na de invoering van het ouderschapsplan afspraken over kinderalimentatie en zorg en opvoeding niet meer worden uitgesteld tot na de scheiding, maar tegelijkertijd met de scheiding worden geregeld.

Ook wat betreft conflicten tussen ouders zoals deze worden beleefd door kinderen zijn er geen aanwijzingen voor een verslechtering van de situatie na de invoering van het ouderschapsplan. Deze conclusie in het onderzoek is gebaseerd op een analyse van gegevens van het S&G-onderzoek van de Universiteit van Utrecht. [15] In het S&G-onderzoek dat in 2013 heeft plaatsgevonden, is scholieren van 12 t/m 16 jaar gevraagd naar de relatie met en tussen beide ouders. Uit de analyse kwam naar voren dat de mate van ouderlijke conflicten voor de scheiding niet varieert tussen kinderen uit twee groepen van kinderen die zijn onderscheiden in het onderzoek. Deze twee groepen bestaan uit kinderen van wie de ouders gescheiden zijn voor de invoering van het ouderschapsplan (scheidingsgroep 2004-2008) en kinderen van wie de ouders gescheiden zijn tussen 2009 en 2013 (scheidingsgroep 2009-2013). Bij kinderen uit scheidingsgroep 2004-2008 zijn de huidige ouderlijke conflicten echter afgenomen ten opzichte van voor de scheiding. Bij de kinderen uit scheidingsgroep 2009-2013 is dit niet het geval en ligt de mate van huidige conflicten op eenzelfde niveau als voor de scheiding. Scholieren die een scheiding in de periode 2009-2013 hebben meegemaakt, rapporteren dus meer huidige conflicten tussen de ouders dan hun leeftijdgenoten van wie de ouders tussen 2004 en 2008 zijn gescheiden. Ook rapporteren zij een lager welbevinden van vader en van moeder. Hierbij moet rekening worden gehouden dat deze verschillen kunnen samenhangen met het feit dat voor de scheidingskinderen uit de periode 2004-2008 de scheiding langer geleden is (gemiddeld zeven jaar) dan voor de scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 (gemiddeld drie jaar).

Problemen kinderen

Naast conflicten tussen ouders geeft het evaluatieonderzoek van het WODC een eerste blik op de effecten van het ouderschapsplan voor het welzijn van kinderen. Voor het vaststellen van de problemen bij kinderen zijn zeven indicatoren gebruikt uit het Scholieren en Gezinnen (S&G)-onderzoek 2013: welbevinden van het kind, depressieve gevoelens, emotionele problemen, agressief gedrag, delinquent gedrag, schoolcijfers en loyaliteitsconflicten. Uit dit onderzoek blijkt dat de kinderen die in de periode 2009-2013 een scheiding hebben meegemaakt een lager welbevinden en iets meer depressieve gevoelens hebben in vergelijking met de kinderen die voor 2009 een scheiding hebben meegemaakt. Voor de overige problemen worden geen verschillen gevonden. Het meer voorkomen van depressieve gevoelens bij scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 kan statistisch worden verklaard door de hogere mate van ouderlijke conflicten in deze groep. Voor het verschil in welbevinden geldt dit gedeeltelijk. In hoeverre het ouderschapsplan hier een rol speelt, kan niet worden vastgesteld. Daarvoor zou voor verschillen in andere risicofactoren voor problemen van kinderen gecontroleerd moeten worden. De gegevens laten zien dat de problemen van kinderen van wie de ouders zijn gescheiden vanaf 2009 in ieder geval niet minder zijn dan bij de groep die voor 2009 een scheiding heeft meegemaakt. Wel moet hier worden bedacht dat de effecten van het ouderschapsplan op de langere termijn moeten worden gemeten. De kinderen uit de scheidingsjaren 2009-2013 zitten in een andere fase van het verwerkingsproces van de scheiding dan de kinderen uit scheidingsjaren 2004-2008. In de context van het S&G-onderzoek zijn kinderen in 2013 maximaal 3 jaar na de invoering van het ouderschapsplan geënquêteerd. Voor de meeste bevraagde kinderen uit scheidingsgroep 2009-2013 is de tijd tussen scheiding en ondervraging korter. Mogelijk hebben we vooral voor deze groep korte termijn effecten gemeten, die op de langere termijn anders uitwerken.

Co-ouderschap

In het WODC-onderzoek is tot slot tevens aandacht besteed aan co-ouderschap. Hoewel meer co-ouderschap geen doel van de Wet voortgezet ouderschap is, kan een toename ervan als een indicator worden gezien voor meer contact tussen kinderen en beide ouders. Een van de uitgangspunten van de Wet voortgezet ouderschap is dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat het, ook na de scheiding, contact heeft met beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor zijn verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Gelijkwaardig ouderschap is overigens niet hetzelfde als co-ouderschap. Daar blijkt in de praktijk nog wel eens verwarring over te bestaan. Gelijkwaardig betekent niet een gelijke verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt, maar dat beide ouders gelijke rechten en plichten hebben.

Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat kinderen waarvan de ouders in de periode 2009-2013 zijn gescheiden meer contact/betere band met hun vader hebben of vaker in een co-ouderschapsituatie leven dan scheidingskinderen uit de periode 2004-2008.

Wat betreft co-ouderschap is het interessant op te merken dat de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg concluderen in het onderzoek naar het overlijden van de twee broertjes in Zeist dat er nog weinig bekend is over de effecten van co-ouderschap op kinderen. Zij wensen nader wetenschappelijk onderzoek naar de voorwaarden waaronder co-ouderschap in het belang van kinderen is. Verschillende hulpverleners in het onderzoek hebben aangegeven dat co-ouderschap alleen kan als ouders het belang van de kinderen voorop kunnen stellen en daarbij goed kunnen samenwerken, goed kunnen communiceren met elkaar en goed afspraken kunnen maken. Als ouders dit niet kunnen is co-ouderschap niet in het belang van de kinderen. Uit reviews van wetenschappelijke studies naar co-ouderschap blijkt dat het lastig is conclusies te trekken, omdat het onderzoek vaak beperkt is door wisselende definities van co-ouderschap, kleine steekproeven, beperkte controlevariabelen en gebrek aan controlegroepen. [16] Uit studies waarbij co-ouderschap is gedefinieerd als ‘minstens 35% van de tijd bij elk van de ouders’ en dat niet specifiek gericht is op ‘high conflict divorces’, blijkt in het algemeen dat scheidingskinderen die in een co-ouderschapsituatie zijn opgegroeid in gelijke mate of beter functioneren in sociaal, emotioneel en psychologisch opzicht dan kinderen die voornamelijk bij de moeder zijn opgegroeid. [17] , [18] Dit geldt zelfs als de ouders conflicten hebben en niet vriendschappelijk met elkaar omgaan. Een belangrijk gevolg van co-ouderschap is dat kinderen een betere band met de vader opbouwen. Kinderen die in een co-ouderschapsituatie zijn opgegroeid, hebben gemiddeld genomen een betere en duurzamere relatie met hun vader dan kinderen uit moedergezinnen. Bij moedergezinnen is de band tussen vader en kind vaak minder sterk of zelfs afwezig. Deze kinderen zijn minder tevreden over de gezinssituatie waarin ze zijn opgegroeid en wensen vaak een betere band met hun vader, terwijl co-ouderkinderen hierover tevreden zijn. [19] Men verwacht dat co-ouderschap beter is voor kinderen omdat het de betrokkenheid van beide ouders bij de opvoeding bevordert: twee is beter dan een. Bovendien kan het de financiële gevolgen van de scheiding beperken als het inkomen van beide ouders beschikbaar is. Nadelen die worden genoemd zijn dat het leven in twee huishoudens of het frequent wisselen van huis niet goed zou zijn voor kinderen. Kinderen zouden gebaat zijn bij stabiliteit. Bovendien zou het tot meer conflicten over de opvoeding kunnen leiden.

Systematisch onderzoek naar de condities (zoals kenmerken van kinderen, ouders en soort conflict) waaronder coouderschap positief of negatief uitpakt voor kinderen ontbreekt. Aangezien co-ouderschap steeds meer voorkomt, is het van belang dat hier meer inzicht in komt. Volgens onderzoek van Spruijt [20] woonde in 2000 5% van de scheidingskinderen in een co-ouderschapsituatie, in 2010 20% en is dit in 2013 gestegen naar 27%. In hoeverre de toename van co-ouderschap na 2009 samenhangt met de Wet voortgezet ouderschap is echter niet duidelijk.

Nuancering van mediaberichtgeving

In de media wordt vaak het beeld geschetst dat veel echtscheidingen zeer conflictueus verlopen en veel kinderen de dupe worden van een echtscheiding. Hier zijn drie belangrijke zaken uit het oog verloren. Ten eerste dat het merendeel van de echtscheidingen juist relatief soepel verloopt. Vaak lukt het goed om met behulp van advocaten en mediators afspraken te maken waardoor de scheiding op gezamenlijk verzoek of zonder tegenspraak kan worden voltrokken. Uit de rapportage van het WODC blijkt dat de afgelopen jaren ongeveer 60% van de scheidingen op gemeenschappelijk verzoek is, 22% op eenzijdig verzoek waarbij de partner geen verweer voert en 18% op tegenspraak (zie figuur 1). Bovendien blijkt dat het aandeel verzoeken op tegenspraak over de afgelopen jaren afneemt en het aandeel gezamenlijke verzoeken toe.

Figuur 1 Percentage afgedane echtscheidingsprocedures naar aard van het verzoek

Figuur 1 Percentage afgedane echtscheidingsprocedures * naar aard van het verzoek (Geen selectie mogelijk van scheidingen waar minderjarige kinderen bij betrokken zijn.)

Bron: Raad voor de rechtspraak; bewerking WODC.

Ten tweede wordt voorbijgegaan aan het feit dat niet alleen een op de klippen gelopen huwelijk, maar ook het uit elkaar gaan van ongehuwde ouders persistente problemen kan veroorzaken bij kinderen. Er zijn jaarlijks ongeveer 20.000 echtscheidingen met minderjarige kinderen waarbij het in totaal om tussen de 33.000 en 35.000 minderjarigen kinderen gaat (zie figuur 2). Statistieken over het aantal samenwonende ouders met minderjarige kinderen die uit elkaar zijn gegaan, zijn helaas minder beschikbaar. De meest recente schatting heeft betrekking op het jaar 2005. Het CBS becijferde dat er toen ongeveer 18.000 minderjarige kinderen betrokken waren bij het uiteenvallen van niet-gehuwde relaties. [21] Ervan uitgaande dat dit cijfer sindsdien niet veel is veranderd, zijn er jaarlijks ongeveer tussen 53.000 en 55.000 minderjarige kinderen die te maken krijgen met ouders die uit elkaar gaan door een echtscheiding of het beëindigen van samenwonen.

Figuur 2 Aantal afgedane echtscheidingsprocedures met minderjarige kinderen en aantal bij echtscheiding betrokken minderjarige kinderen

Figuur 2 Aantal afgedane echtscheidingsprocedures met minderjarige kinderen en aantal bij echtscheiding betrokken minderjarige kinderen

Bron: CBS/Statline.

Ten derde is het in de media onduidelijk in welke mate kinderen nu eigenlijk de dupe worden van een echtscheiding. In de wetenschappelijke literatuur komt naar voren dat ongeveer 20% van de kinderen die een ouderlijke scheiding hebben ervaren, ernstige problemen vertonen, tegenover ongeveer 10% van de kinderen van wie de ouders niet gescheiden zijn. Hierbij is het van belang te erkennen dat er twee interpretaties zijn voor de cijfers omtrent problemen van scheidingskinderen. [22] Aan de ene kant toont deze bevinding aan dat bij scheidingskinderen het risico op ernstige problemen dubbel zo groot is dan bij kinderen van ouders die niet gescheiden zijn. Hieruit kan vervolgens worden geconcludeerd dat echtscheiding zeer negatieve gevolgen heeft voor kinderen. Aan de andere kant laat deze bevinding ook zien dat ongeveer 80% van de kinderen van gescheiden ouders geen ernstige problemen vertoont. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de negatieve gevolgen van een ouderlijke scheiding in de meeste gevallen beperkt is. De cijfers omtrent de negatieve gevolgen van scheiding voor kinderen kunnen dus zowel positief als negatief worden uitgelegd en beide interpretaties worden regelmatig gebruikt in echtscheidingsonderzoek. [23]

Het voorgaande maakt duidelijk dat de media vaak geen evenwichtig beeld geven van de echtscheidingsproblematiek. Kwalijker is echter dat er ook feiten opduiken waarvoor geen enkel empirisch bewijs is. De toename in het aantal vechtscheidingen is hier een goed voorbeeld van. Vrijwel elk mediabericht veronderstelt namelijk dat het aantal vechtscheidingen aan het toenemen is. Hoe deze toename is vastgesteld, is een raadsel want betrouwbare gegevens zijn er niet. Het aantal vechtscheidingen wordt in ieder geval niet door een officiële instantie bijgehouden. Bovendien moet er, voordat er statistische gegevens vergaard kunnen worden, eerst een goed afgebakende definitie komen voor een vechtscheiding. Bij het ontbreken van een betrouwbare en eenduidige definitie en registratie van een vechtscheiding valt een verandering in het aantal vechtscheidingen niet definitief vast te stellen.

Wel zijn er verschillende indirecte bronnen beschikbaar waar het jaarlijks aantal vechtscheidingen uit kan worden afgeleid. Maar vaak zijn deze bronnen vrij indirect of is de herkomst van de cijfers niet te achterhalen. Wie bijvoorbeeld even op internet zoekt, zal vinden dat er jaarlijks naar schatting ongeveer 2.000 vechtscheidingen zijn (zie bijvoorbeeld het Algemeen Dagblad van 9 november 2013). Waar dit cijfer vandaan komt is niet bekend. Een meer betrouwbare maar minder specifieke bron zijn de registratiebestanden van de Raad voor de rechtspraak. Door hen wordt onder andere het aantal echtscheidingen op tegenspraak geregistreerd. Dit cijfer kan de bovengrens aangeven van het aantal vechtscheidingen per jaar (tegenspraak zaken hoeven niet per definitie vechtscheidingen te zijn, en in sommige gevallen gaat het om kinderloze echtparen). In 2012 waren er in totaal ongeveer 6.000 scheidingen op tegenspraak. Dit getal geeft het maximum weer van het aantal vechtscheidingen (zonder beëindiging van samenwonen). Als deze registratie als uitgangspunt wordt genomen (waarbij een vechtscheiding wordt gedefinieerd als een scheiding waarbij er sprake is van een eenzijdig verzoek op tegenspraak), dan lijkt er overigens eerder sprake van een afname dan van een toename te zijn in het aandeel vechtscheidingen (zie figuur 1). Er kan ook gekeken worden naar het aantal door de Raad voor de Kinderbescherming uitgevoerde gezag en omgangsonderzoeken. Het aantal zaken lag tussen 2008 en 2011 tussen 4.700 en 4.900. In 2012 is er een stijging naar ruim 5.200 onderzoeken. Uit het WODC-onderzoek komt naar voren dat de Raad zelf niet direct een verklaring heeft voor deze stijging. Zij houden het voor mogelijk dat wellicht een toenemend aantal kinderen bij verbroken relaties, dus zowel echtscheiding als een scheiding van samenwoners, is betrokken. Een andere mogelijke reden is dat er tussen 2008 en 2011 een pilot ‘ouderschapsonderzoek’ bij de gerechtshoven is geweest, waardoor de instroom bij de Raad tussen 2008 en 2011 ongeveer 250 zaken minder was. Bij de Raad werd verwacht dat het aantal verzoeken om raadsonderzoeken zou afnemen door de invoering van het ouderschapsplan, maar dat is dus niet gebeurd. Uit deze cijfers zou blijken dat er jaarlijks ongeveer 5.000 vechtscheidingen zijn waar minderjarige kinderen bij betrokken zijn. Deze cijfers rechtvaardigen echter niet de uitspraak dat het aantal vechtscheidingen aan het toenemen is. Het geeft wel een tentatieve aanwijzing dat het aantal kinderen dat de dupe wordt van een vechtscheiding aan het toenemen is. Het kan natuurlijk ook betekenen dat, in gelijke gevallen, in 2012 eerder verwezen werd naar de Raad voor de Kinderbescherming dan in de jaren ervoor.

Het aantal vechtscheidingen wordt soms ook geschat door aan kinderen van gescheiden ouders te vragen in welke mate er sprake was van ernstige conflicten. In een onderzoek van EenVandaag samen met Villa Pinedo wordt geschat dat 36% van de 660 bevraagde jongeren de breuk van hun gescheiden ouders hebben ervaren als een vechtscheiding. [24] Oppervlakkig beschouwd is het verleidelijk om een dergelijk cijfer te vertalen naar het aantal vechtscheidingen. Dit zou dan neerkomen op ongeveer 13.000 vechtscheidingen exclusief decohabiterende ouders (36% van een totaal van 36.000 echtscheidingen). Dit cijfer voldoet echter niet aan twee van de belangrijkste pijlers van de wetenschap: betrouwbaarheid en validiteit. De 660 kinderen van het panelonderzoek zijn niet aselect getrokken en vormen daarmee geen adequate weerspiegeling van de Nederlandse jongere. Waarschijnlijk is er sprake van een overschatting: kinderen die een zware ouderlijke scheiding achter de rug hebben zullen eerder ingaan op de per e-mail verzonden uitnodiging voor deelname aan het onderzoek dan kinderen waarbij de ouderlijke scheiding soepel is verlopen. Bovendien weten we niet in welk jaar de ouders van deze kinderen gescheiden zijn. Ook dit maakt het gebruiken van dit percentage voor het krijgen van een overall beeld hachelijk. Het percentage kan daarom beter niet worden gebruikt om uitspraken te doen over hoe het er in Nederland uitziet (maar alleen hoe het er in de steekproef uitziet). Over deze niet-generaliseerbaarheid wordt in de media echter vaak niet gerept. Een meer betrouwbaar cijfer waarbij aan het kind wordt overgelaten om te bepalen of de echtscheiding van hun ouders moet worden bestempeld als zeer conflictueus komt van Spruijt (2013). [25] Op basis van zijn onderzoek wordt het aantal jaarlijkse vechtscheidingen op 6.000 geschat (zoals beoordeeld door kinderen).

Begripsbepaling vechtscheidingen

Het moge duidelijk zijn dat, als het gaat om het vaststellen van het aantal vechtscheidingen, het noodzakelijk is een eenduidige definitie voorhanden te hebben. Volgens Johnston (1994) [26] is het spijtig dat er in de meeste beschikbare definities voor vechtscheiding conceptueel geen onderscheid wordt gemaakt in verschillende typen vechtscheidingen. Dit zou leiden tot een onvermogen in het meten van het aantal vechtscheidingen en de discussie over de impact van echtscheiding vertroebelen. Volgens Johnston kennen vechtscheidingen in beginsel drie dimensies. Ten eerste een domeindimensie . Onder deze dimensie vallen een reeks van scheidingskwesties zoals alimentatie, verdeling van (on)roerende goederen, voogdij, ouderlijk gezag en omgangsregelingen. De tweede dimensie is de tactiekdimensie . Onder deze dimensie vallen zowel informele als formele tactieken voor geschilbeslechting. Bij informele tactieken gaat het bijvoorbeeld om het vermijden van het onderwerp, het inzetten van verbale vaardigheden, het gebruiken van verbale en fysieke agressie en dwang. Onder de formele tactieken vallen het gebruik van en de houding ten opzichte van juridische voorzieningen zoals mediation en juridische procedures. Ten derde wordt een attitudedimensie onderscheiden. Hierbij gaat het om de mate waarin negatieve emotionele gevoelens of vijandigheid wordt ervaren en deze heimelijk of openlijk tot uitdrukking komen. De drie domeinen maken duidelijk dat het definiëren van het begrip vechtscheiding een complexe zaak is. Het afbakenen wordt nog verder bemoeilijkt als de ene partner heel anders tegen de scheiding aankijkt dan de ander. Een bepaalde domeinkwestie bestaat bijvoorbeeld volgens de ene partij wel en volgens de andere niet. Ook kan het zijn dat de ene partij een andere tactiek kiest dan de andere partij en de ene partij meer vijandigheid koestert dan de andere partij. Verder is het voor het vaststellen van een vechtscheiding van belang om rekening te houden met de duur van elke vorm van conflict. De meeste conflicten zijn te verwachten in het begin van een echtscheiding en zijn daarom als normaal te bestempelen. Volgens Johnston zijn conflicten die na het verkrijgen van de definitieve echtscheidingsbeschikking voortduren indicatief voor een vechtscheiding. Merk op dat Johnston hiermee voorbijgaat aan het feit dat ook ongehuwde ouders vechtend (informeel) kunnen scheiden.

Slot

In dit artikel zijn twee onderwerpen aan bod gekomen. Ten eerste zijn een aantal belangrijke bevindingen van het ouderschapsplan-evaluatieonderzoek van het WODC gepresenteerd en ten tweede is het mediabeeld omtrent vechtscheidingen genuanceerd. Het evaluatieonderzoek van het ouderschapsplan was een eerste verkenning naar de praktijk en effecten van het ouderschapsplan. Daarbij is vooral gebruikgemaakt van bestaande onderzoeksgegevens die niet specifiek voor het evalueren van het ouderschapsplan zijn verzameld. Het onderzoek was beperkt van opzet omdat in Nederland al diverse studies worden uitgevoerd om aspecten van het ouderschapsplan te onderzoeken en die bepaalde thema’s dieper uitwerken. Aan de Universiteit van Utrecht lopen bijvoorbeeld promotieonderzoeken naar de effecten van co-ouderschap en het ouderschapsplan op het welzijn van kinderen. Op de Vrije Universiteit verricht Tomassen-Van der Lans een promotieonderzoek naar het ouderschapsplan. De resultaten van deze studies zullen mogelijk al tegemoetkomen aan een aantal vragen die hier naar voren zijn gebracht. Tot slot werd in het nuanceren van het mediabeeld gaandeweg duidelijk dat een betrouwbare, eenduidige definitie en registratie van vechtscheidingen een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het onderzoek naar de gevolgen van scheidingen die zeer conflictueus verlopen.

Voetnoten

[1] Dr. T. Geurts is wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

[2] Mw. dr. M.J. Ter Voert is senior wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

[3] Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl .

[4] Volkskrant 22 mei 2013.

[5] Volkskrant 22 mei 2013.

[6] NRC 24 mei 2013.

[7] Uitzendingen van 22 mei en 31 augustus 2013.

[8] Zie uitzending van 10 oktober 2013.

[9] VWS (2013). Brief van 16 juli 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer: ‘Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Voordewind (CU) over “vechtscheidingen”. (vraagnummer 2013Z11579).

[10] NRC 6 december 2013 (NRC-handelsblad) en 9 december 2013 (NRC-next).

[11] Inspectie Jeugdzorg, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Casusonderzoek Zeist 2013, p. 36. [12] Van der Valk, I. & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten voor de kinderen. Den Haag: WODC.

[13] Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl .

[14] Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl .

[15] Van der Valk, I. & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten voor de kinderen. Den Haag: WODC.

[16] Bartfeld, J. (2011). Shared placement: An overview of prevalence, trends, economic implications, and impacts on child well-being. Institute for Research on Poverty, University of Wisconsin-Madison.

[17] Bartfeld, J. (2011). Shared placement: An overview of prevalence, trends, economic implications, and impacts on child well-being. Institute for Research on Poverty, University of Wisconsin-Madison.

[18] Nielsen, L. (2011). Shared parenting after divorce: A review of shared residential parenting research. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 586-609.

[19] Nielsen, L. (2011). Shared parenting after divorce: A review of shared residential parenting research. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 586-609.

[20] Trouw (2013). Het co-ouderschap wint in rap tempo meer terrein. 13 december 13.

[21] De Graaf, A. (2005). Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten. Den Haag: CBS.

[22] Anderson, E.R., & Wolchik, S. (2001). Divorce and children’s social development. International Encyclopedia of the Social and Behavioral Sciences. Elsevier.

[23] Simons R.L. (1996). Understanding differences between divorced and intact families. Sage, Thousand Oaks, CA.

[24] Www.eenvandaag.nl/uploads/doc/Rapportage%20(v)echtscheidingen.pdf.

[25] Spruijt, E. (2013). Kind en (v)echtscheiding: Op weg naar verbeterpunten. FJR 2013/86 , afl. 10, p. 266-269.

[26] Johnston, J.R. (1994). High conflict divorce. Children and Divorce, 4, 165- 182.

Bijlagen