De Belgische Bilocatiewet (of Wet op de Beurtelingse Huisvesting) van 2006 – Gedeeld en gelijkwaardig ouderschap als uitgangspunt na scheiding in België

18 JULI 2006. – Wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind (1)

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE – Moniteur Belge – Belgisch StaatsbladPublicatie : 2006-09-04

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

HOOFDSTUK I. – Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II. – Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2. Artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 13 april 1995, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende :

« § 2. Ingeval de ouders niet samenleven en hun geschil bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt het akkoord over de huisvesting van de kinderen door de rechtbank gehomologeerd, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.
Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, onderzoekt de rechtbank op vraag van minstens één van de ouders bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen.
Ingeval de rechtbank echter van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting, niet de meest passende oplossing is, kan zij evenwel beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen.
De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders. »

Art. 3. Artikel 387bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, wordt aangevuld met de volgende leden :

« Onverminderd artikel 1734 van het Gerechtelijk Wetboek, poogt de rechtbank de partijen te verzoenen. Zij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en in het bijzonder over het nut een beroep te doen op de in het zevende deel van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bemiddeling. Indien zij vaststelt dat een toenadering mogelijk is, kan zij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen hierover in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer dan één maand bedragen.
De rechtbank kan, zelfs ambtshalve, een voorafgaande maatregel bevelen teneinde de vordering te onderzoeken of de toestand van de partijen voor een termijn die zij vaststelt, voorlopig te regelen.
Ingeval een dergelijke vordering voor het eerst bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt, en behoudens overeenstemming van alle partijen en van de procureur des Konings, beslist de jeugdrechtbank over een voorlopige regeling. De zaak kan tijdens een latere zitting opnieuw worden onderzocht, op een datum die ambtshalve vastgelegd wordt in het vonnis, binnen een termijn die één jaar niet te boven mag gaan, en onverminderd een nieuwe oproeping op een vroegere datum, zoals is aangegeven in het volgende lid :
De zaak blijft ingeschreven op de rol van de jeugdrechtbank tot de kinderen op wie het geschil betrekking heeft, ontvoogd zijn of de leeftijd van wettelijke meerderjarigheid hebben bereikt. In geval van nieuwe elementen, kan de zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffie.
Artikel 730, § 2, a), van het Gerechtelijk Wetboek is niet van toepassing op deze zaken. »

Art. 4. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 387ter ingevoegd, luidende :

« Artikel 387ter.

§ 1. Ingeval één van de ouders weigert de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de huisvesting van de kinderen of het recht op persoonlijk contact uit te voeren, kan de zaak opnieuw voor de bevoegde rechter worden gebracht. In afwijking van artikel 569, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek, is de bevoegde rechter degene die de niet-nageleefde beslissing heeft gewezen, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt, in welk geval de vordering voor deze laatste wordt gebracht.
De rechter doet uitspraak met voorrang boven alle andere zaken.
Behalve in geval van dringende noodzakelijkheid, kan hij onder meer :
– nieuwe onderzoeksmaatregelen verrichten, zoals een maatschappelijke enquête of een deskundigenonderzoek;
– een poging tot verzoening ondernemen;
– de partijen voorstellen gebruik te maken van de in artikel 387bis bepaalde bemiddeling.
Hij kan nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind.
Onverminderd strafvervolging kan hij de partij die het slachtoffer is van de miskenning van de in het eerste lid bedoelde beslissing toestaan een beroep te doen op dwangmaatregelen. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan, rekening houdend met het belang van het kind en wijst, indien hij zulks nodig acht, de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing.
De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.
De beslissing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

§ 2. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de rechten van de partijen geregeld zijn door een overeenkomst zoals voorzien in artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval, en onverminderd § 3, wordt de zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak.

§ 3. In geval van absolute noodzaak, en onverminderd de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek, kan bij eenzijdig verzoekschrift de toestemming worden gevraagd om een beroep te doen op de dwangmaatregelen als bedoeld in § 1. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. De verzoekende partij moet het verzoekschrift staven met alle dienstige stukken die aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand haar verplichtingen na te komen en dat zij zich heeft verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing.
De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos. Het verzoekschrift wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging die aanleiding heeft gegeven tot de beslissing die niet werd nageleefd, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt.

§ 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de internationale bepalingen die België verbinden op het vlak van de internationale ontvoering van kinderen. »

HOOFDSTUK III. – Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 5. Artikel 1412, eerste lid,van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987 en 14 januari 1993, wordt aangevuld als volgt :

« 3° wanneer de rechter artikel 387ter, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft toegepast. »

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 juli 2006.

ALBERT

Van Koningswege :

De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX

Met ’s Lands zegel gezegeld :

De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
_______
Nota’s
(1) Gewone zitting 2004-2005. Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire stukken.
Wetsontwerp, nr. 51-1673/001 van 17 maart 2005.
– Amendementen, nr. 51-1673/002 tot 006:

Gewone zitting 2005-2006. Parlementaire stukken. Vergadering van 30 maart 2006.
– Amendementen, nr. 51-01673/007 tot 13:

Verslag namens de subcommissie, nr. 51-1673/14
– Amendementen, nrs. 51-1673/15 tot 17:

Verslag namens de commissie, nr. 51-1673/18.
Wetstekst aangenomen door de commissie, nr. 51-1673/19.
– Amendementen, nr. 51-1673/20:

Wetstekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-1673/21.

Integraal Verslag.

Senaat. Parlementaire stukken. Parlementaire Handelingen : 8 juni 2006.
– Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 3-1645/1.
– Amendementen, nr. 3-1645/2 tot 3.
– Verslag namens de commissie, nr. 3-1645/4.
– Tekst verbeterd door de commissie, nr. 3-1645/5.
– Amendementen, nr. 31645/6.
– Beslissing om niet te amenderen, nr. 31645/7.

Publicatie : 2006-09-04