Reactie Vader Kennis Centrum op WODC/Regioplan rapport “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding”

 

 

 

Afzender
Stichting Vader Kennis Centrum [1]

Jacob Cabeliaustraat 17
3554 VH Utrecht
secretariaat@vaderkenniscentrum.nl

Datum: 28 januari 2021
Kenmerk: Motie 33836-31-Reactie

 

Geachte Commissie Justitie & Veiligheid,

Op 5 juli 2018 werd middels motie 33 836 – 31 van de kamerleden Van der Graaf, Koopmans, Van Nispen, Kuiken & Buitenweg door de Tweede Kamer aan de regering gevraagd:

“te onderzoeken of de belangen van kinderen en ouders worden gediend met een mogelijk wettelijk startpunt dat de zorgrechten en zorgplichten gelijk worden verdeeld over beide ouders.”

Door het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Min J&V) werd dit onderzoek, na tussenkomst van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC), uitbesteed aan het onderzoeksbureau Regioplan.

Op 30 juni 2020 verscheen het rapport van Regioplan: “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding” en werd per ‘Kamerbrief over ouderschap en adoptie’ (Kamerstuk 31 265, nr. 72) door minister Dekkers van Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat een literatuuronderzoek naar bevindingen over de voordelen en nadelen van een min of meer 50/50-verdeling binnen het scheidingsgezin.

Gelet op het grote belang van deze motie voor met name kinderen en uitwonende ouders (meestal vaders) in Nederland, is de weg naar deze motie en de uitvoering daarvan, alsmede de reactie van de Minister op het naar aanleiding van deze motie verschenen rapport, door de Stichting Vader Kennis Centrum (verder Stichting VKC) nauwlettend gevolgd.

Onze kritische reactie, alsmede die van enkele zeer vooraanstaande (internationale) wetenschappers op het gebied van Gedeeld Ouderschap en Vader-Kind relaties, treft u hierbij aan.

In deze brief worden de navolgende vijf punten gepresenteerd:

  1. Debat en wetenswaardigheden voorafgaand aan de motie en het onderzoek;
  2. Daadwerkelijke (niet onderzochte) voordelen (gelijkwaardige) betrokken vaderschap;
  3. Reactie op begeleidingscommissie, onderzoeksters en het rapport;
  4. Reacties van de internationaal experts op het rapport van Regioplan.
  5. Eindconclusies

Door de minister van Rechtsbescherming werd in een brief aan de Kamer van 17 december 2020[2] al een eerste reactie gegeven op het rapport:

“Een wettelijk uitgangspunt van gelijkheid kan snel als een recht van beide ouders uitgelegd worden. Dit zal bij een complexe scheiding juist conflict verhogend kunnen werken. Ik kan mij voorstellen dat ouders die ten onrechte geen of onvoldoende omgang hebben met hun kind, een oplossing zien in een wettelijk uitgangspunt. Het rapport wijst in mijn ogen echter uit dat dit ook voor hen geen oplossing zou bieden zonder voorbij te gaan aan de noodzakelijke ruimte voor een beoordeling van de omstandigheden van het geval.”

Met andere woorden zegt de minister dat schending van de rechten van de kinderen en één van de ouders op rechtsgelijkheid kennelijk minder conflict verhogend werkt dan vasthouden aan het recht van gelijkheid. De minister geeft aan dat de oplossing blijft liggen in de noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden van het geval. Uit onderzoek (zie verderop in onze reactie) blijkt ook dat co-ouderschap minder conflict verhogend werkt dan het opgelegde systeem waarbij een kind aan slechts één ouder wordt toegewezen.[3]

Feitelijk verwijst de minister daarmee terug naar dit oude systeem dat de afgelopen decennia heeft geleidt tot een hoge mate van oudervervreemding tussen met name kinderen en hun vaders, waarmee een breed gedragen gevoel van onrecht is gecreëerd en het vertrouwen in de betrokken overheidsorganisaties ernstig heeft ondermijnt.

Het niet goed functioneren van dit systeem was juist de directe aanleiding voor de motie en de uitgebreide discussies die in de kamer over dit onderwerp zijn gepleegd. Het is alleen daarom al verwonderlijk dat de minister aan deze oude doodlopende koers vast blijft houden.

Stichting VKC wil middels dit schrijven daarom een reactie geven op de minister en het onderzoeksrapport.

Drs. Peter A.N. Tromp
Voorzitter Stichting Vader Kennis Centrum

 

 

 

 

Reactie Stichting Vader Kennis Centrum

op het WODC/Regioplan rapport

Omgangsregeling tussen ouders na scheiding

Een literatuuronderzoek naar bevindingen over de voordelen en nadelen van een min of meer 50/50-verdeling binnen het scheidingsgezin naar aanleiding van de Tweede Kamer Motie 33 836 – 31 van de kamerleden Van der Graaf (CU), Koopmans (VVD), Van Nispen (SP), Kuiken (PvdA) & Buitenweg (GroenLinks) waarin door de Tweede Kamer aan de regering werd gevraagd:

“te onderzoeken of de belangen van kinderen en ouders worden gediend met een mogelijk wettelijk startpunt dat de zorgrechten en zorgplichten gelijk worden verdeeld over beide ouders.”

 

 

 

“If one of the sexes wins, both sexes lose.”

Warren Farrell

 

 

 

 

 

 

 

Samengesteld door Stichting VKC

Voorzitter

Drs. Peter A.N.Tromp

Werkgroep VKC Motie 33836-31

 

(1) Debat en wetenswaardigheden voorafgaand aan de motie en het onderzoek

 

Uit het aan de motie op 16 mei 2018 voorafgaande algemene overleg Personen en Familierecht bleek nadrukkelijk dat de minister van Rechtsbescherming geen voorstander was van een onderzoek naar een gelijke verdeling van zorgrechten en zorgplichten.

Minister Dekker gaf aan in individuele zaken te vertrouwen op de professionals en de rechters die dat werk moeten doen, en in zijn algemeenheid te vertrouwen op de goed geregelde rechtsgang.

De minister vond de verhalen van ouders, in het overgrote merendeel vaders, die hun kinderen niet meer zien, hartverscheurend, maar achtte het door de Kamerlid Koopmans ingebrachte voorstel van een 50/50 verdeling in het geval van co-ouderschap niet opportuun. De minister gaf aan dat gelijkwaardig ouderschap ook heel goed in een andere verdeling kon worden vormgegeven en dat dit om maatwerk vroeg.

In de door de kamerleden tijdens de debatten uitgesproken zorgen staat de vraag of de rechtsgang (ook voor vaders) daadwerkelijk goed geregeld is en wat het door de minister gepropageerde maatwerk tot nu toe heeft opgeleverd, natuurlijk centraal. Het onderzoek had nadrukkelijk het doel op deze vraag antwoord te geven.

In de beantwoording van die vraag spelen verschillende actoren een rol. Laten we aan de hand van enkele casussen dit onderdeel hier verder uitwerken.

Rol Rechterlijke macht

In twee zeer recente zaken waarin vaders co-ouderschap vroegen, maar de moeders niet willen dat de vaders betrokken zijn bij de zorg en opvoeding van hun kinderen, wordt door de rechter als volgt beslist (citaten rechterlijke beschikking en proces verbaal):

Casus 1:

Bij grote communicatieproblemen tussen ouders zal een rechter gemiddeld genomen niet beslissen dat er co-ouderschap moet komen, maar wel wordt gemiddeld genomen toegewerkt naar een weekend per twee weken en een dag en nacht doordeweeks, ook bij kinderen van één jaar oud.” (Citaat uit het proces-verbaal van 3 september 2020)

Casus 2:

Bepaalt dat voortaan alleen de vrouw ………… het gezag zal toekomen over de minderjarigen  -en- Bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen wordt aangehouden tot 1 februari 2021 pro forma.” (Citaat uit de beschikking van 28-10-2020. Op het moment van de beschikking heeft moeder de kinderen al ruim 18 maanden onttrokken aan vader.)

Deze casussen en gerechtelijke uitspraken zijn géén uitzonderingen of incidenten. Uit een groot aantal zaken waarin het VKC om advies werd gevraagd blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming in zaken zoals hiervoor aangehaald, maar ook in een groot aantal soortgelijke zaken, vaak een adviserende rol had voor wat betreft het toekennen van eenhoofdig gezag en/of de omgangsregeling.

In de uitspraken en adviezen om af te wijken van een meer gelijkwaardige verdeling van zorg- en opvoedtaken na (echt)scheiding tussen man/vrouw werd veelal gewezen op het zogenaamde “klem criterium”: het risico dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.

Uit een groot aantal door het VKC bestudeerde zaken blijkt dat één ouder, en dat is meestal (>90% zaken) de moeder, in staat was deze strijd zelfstandig in stand te houden en daarmee (voor het overgrote deel) kon afdwingen dat de zorg en opvoedtaken haar toevielen.

De door de minister aangehaalde “goed geregelde rechtsgang” en de daarin “door professionals gegeven adviezen” hebben de afgelopen decennia geleid tot een verdeling van de moeder/vader verhouding voor wat betreft zorg- en opvoedtaken, zoals weergegeven in de volgende tabel.[4]

Kinderen die met alleen hun moeder of vader wonen, al dan niet met een nieuwe partner in 1996 en 2015 (absolute aantallen en percentages)
  1996 2015
Kind woont alleen met moeder 279.102 408.378
Kind woont met moeder en partner 80.329 108.482
Totaal moeder (en partner) 359.431 (90,37%) 516.860 (89,54%)
Kind woont alleen met vader 26.863 47.420
Kind woont met vader en partner 11.457 12.965
Totaal vader (en partner) 38.320 (9,63%) 60.385 (10,46%)

 

Uit berichtgeving van het CBS blijkt dat dit laatst genoemde percentage (10,46%) ook in 2019 nauwelijks is gewijzigd. Na 25 jaar emancipatie en ondanks de “Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding” (uit maart 2009), is in 2015, van het totaal aantal kinderen onder de 16 dat zonder beide juridische ouders woont, minder dan één procent toename gerealiseerd van het aantal kinderen dat bij vader woont dan ten opzichte van het jaar 1996.

De huidige werkwijze (het oude systeem waarnaar de minister verwijst) is in strijd met het in artikel 18 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) aangegeven beginsel: “de erkenning te verzekeren dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind.

Met het minimaliseren van de rol van vaders lijken de overheidsinstanties tevens te handelen in strijd met artikel 2 IVRK lid 2 waarin wordt aangegeven dat: “de staten alle passende maatregelen nemen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie.

Rol Openbaar Ministerie en Nationale Politie

Op vragen van Kamerleden over omgangsfrustratie wees de minister[5] op de richtlijn van het Openbaar Ministerie (O.M.) die eind maart (2018) was ingegaan, en waarin expliciet wordt geregeld dat het frustreren van omgangsregelingen strafrechtelijk kan worden vervolgd. De minister gaf aan dat daarbij natuurlijk geldt dat het O.M. een bepaalde vrijheid heeft om daar zijn eigen afwegingen in te maken en dat ook hierin maatwerk nodig blijft.

Wat de minister vergeet te vermelden is het feit dat in de richtlijn was opgenomen dat Strafrecht alleen als “ultimum remedium”, dus na uitputting van alle civielrechtelijke dwangmiddelen, zou worden ingezet en daardoor geen enkel effect meer zou hebben. Onder druk van enkele ouderorganisaties, waaronder VKC, is deze richtlijn medio oktober 2018 aangepast en is de term “ultimum remedium” uit de tekst verwijderd.

Uit vragen van de Kamerleden Bergkamp en Den Boer aan de minister van V&J bleek dat er op 29 augustus 2018 bij de politie een richtlijn werd gehanteerd waarin het niet meegeven van de kinderen door de verzorgende ouder niet het strafbare feit onttrekking aan het gezag (artikel 279 Wetboek van Strafrecht) oplevert. In zijn antwoordbrief van 22 oktober 2018 gaf de minister van J&V aan dit te betreuren en gaf aan dat de richtlijn inmiddels was aangepast.

Opmerkelijk is wel dat de minister van Rechtsbescherming in het debat op 16 mei 2018 (vijf maanden vóór de aanpassing van de richtlijn) aangeeft dat uit cijfers van het O.M. zou blijken dat de politie tussen 2012 en 2016 op jaarbasis, dus jaarlijks gemiddeld, zo’n 240 keer een proces-verbaal met betrekking tot dit soort zaken bij het O.M. heeft aangeleverd. En dat dit in gemiddeld 100 zaken per jaar heeft geleid tot een dagvaarding.

Bij de Stichting VKC is over deze periode (2012-2016) met betrekking tot omgangsfrustratie géén enkele (binnenlandse) zaak bekend die tot een dagvaarding heeft geleid. Logisch, want volgens de richtlijn van de politie betrof omgangsfrustratie in die periode géén strafbaar feit en volgens de richtlijn van het O.M. werd er pas opgetreden nadat alle civiele rechtsmiddelen waren uitgeput.

De minister van Rechtsbescherming en de minister van Veiligheid en Justitie spraken elkaar op dit punt dus duidelijk tegen. De vraag is of de minister van Rechtsbescherming de Kamer hier dus wel juist heeft geïnformeerd?

Gelet op de gepresenteerde cijfers door de minister is de volgende toelichting van 12 november 2018 (6 maanden ná de presentatie van de cijfers) door de Landelijk officier van justitie (Lovj) Huiselijk Geweld/ Kindermishandeling (HG/KM), dat door justitie en politie alleen zaken m.b.t. internationale kinderontvoeringen werden opgepakt!

Door het VKC is de afgelopen decennia veel ervaring opgedaan met het feit dat justitie en politie zeker bij nationale zaken wegkijken bij het onttrekken van kinderen aan het ouderlijk gezag en de daarmee gepaard gaande kind- en oudermishandeling. Uit bij het VKC bekend zijnde zaken lijken ook vrouwenopvang-organisaties een grote rol te spelen bij het zonder onderzoek/proces vervreemden van kinderen van hun vaders en daarmee als het ware boven de wet te staan. Uit de jaarcijfers van de Centrale Autoriteit blijkt dat jaarlijks ongeveer 70% van de internationale gezag- onttrekkingen wordt gepleegd door moeders. Bij binnenlandse onttrekkingen ligt dit cijfer nog hoger zoals blijkt uit gepubliceerde zaken op Rechtspraak.nl.

Het overzicht “Internationale Kinderontvoeringszaken van en naar Nederland door (gescheiden/scheidende) ouders naar geslacht van de dader (absolute aantallen en percentages) en aantal betrokken kinderen voor de periode 2010 — 2019[6] geeft het volgende beeld:

Internationale Kinderontvoeringszaken van en naar Nederland door (gescheiden/scheidende) ouders naar geslacht van de dader (absolute aantallen en percentages) en aantal betrokken kinderen voor de periode 2010 — 2019
Jaar Moeders Vaders Familie[7] Totaal aantal Betrokken kinderen
2019 108 (74%) 34 (23%) 4 (3%) 146 207
2018 104 (69%) 41 (27%) 6 (4%) 151 221
2017 126 (70%) 50 (28%) 5 (2%) 181 288
2016 123 (70%) 51 (29%) 1 (1%) 175 251
2015 129 (77%) 33 (20%) 5 (3%) 167 237
2014 119 (70%) 47 (28%) 4 (2%) 170 247
2013 123 (71%) 46 (26%) 5 (3%) 174 271
2012 119 (68%) 50 (29%) 6 (3%) 175 286
2011 113 (69%) 46 (28%) 5 (3%) 164 249
2010 74 (65%) 40 (35%) 114 165

In haar adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen, KOM003/2014[8], is een van de bevindingen van de Kinderombudsman dat: “Vechtscheidingen zijn te duiden als een vorm van kindermishandeling.

In een brief van 10 september 2014[9] vragen de leden van de CDA-fractie aan de staatssecretaris van het Min J&V een uitspraak te doen omtrent de vraag of en zo ja, op welke wijze in het Wetboek van Strafrecht (WvSr) een bepaling zou moeten worden opgenomen dat een vechtscheiding een specifieke vorm van kindermishandeling is.

In datzelfde verband vroegen de leden van de SP-fractie of het niet nakomen van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling strafbaar zou kunnen worden gesteld, bij voorkeur als contempt of court, dan wel, nu ons rechtsstelsel dat begrip niet kent, eveneens als een specifieke vorm van kindermishandeling.

Bij brief van 13 oktober 2014[10] antwoordden de Staatssecretarissen van het Min J&V en het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (Min.VWS) dat:

“artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking aan het gezag) het reeds mogelijk maakt om tegen het niet nakomen van een omgangsregeling strafrechtelijk op te treden. Daaraan doet het feit dat beide ouders het gezag hebben, niet af. Volgens de Hoge Raad is:

 ‘… voor een veroordeling ter zake van art. 279 Sr […] niet vereist […] dat de bewezenverklaring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent.’

Ook hier geldt dat de gedragingen van de ouders bij het niet nakomen van de omgangsregeling gepaard kunnen gaan met, of mede omvatten, ernstige emotionele verwaarlozing van het kind waardoor sprake kan zijn van psychische mishandeling.”  

De brief vervolgt dat:

mishandeling van kinderen strafbaar is op grond van artikel 300 juncto artikel 304 WvSr. Ook psychische mishandeling kan naar Nederlands recht een strafbaar feit opleveren in de zin van artikel 300 van het WvSr. In situaties van een ‘vechtscheiding’ kan een kind zodanig de dupe worden dat sprake is van psychische kindermishandeling. Een specifieke strafbaarstelling waarin de omstandigheid wordt opgenomen dat de psychische mishandeling heeft plaatsgevonden in het kader van een vechtscheiding achten wij niet nodig. Dit voegt aan de reeds bestaande mogelijkheden tot strafrechtelijk optreden niets toe.

In hun brief wijzen de staatssecretarissen er zelfs op dat, “indien de mishandeling plaatsvindt door iemand wie het gezag uitoefent op het kind, de gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd.

Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling[11]

Uit de aanwijzing blijkt dat 40% van de meldingen over huiselijk geweld betrekking heeft op kindermishandeling.

Uit de “Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen[12], waar dit cijfer van 119.000 kindermishandelingen[13] is vastgesteld, blijkt dat kindermishandeling in vijf soorten wordt onderverdeeld. De volgende tabel laat dit zien, met de daders erbij:

Tabel 4.12. Verdeling ouders als pleger per type mishandeling
Bio vader Bio moeder Stief / Pleeg vader Stief / Pleeg moeder Man overig Vrouw overig Onbekend
Seksueel misbruik 31% 7% 3% 0% 31% 3% 24%
Fysieke mishandeling 33% 51% 4% 3% 1% 4% 10%
Emotionele mishandeling 43% 54% 8% 5% 6% 0% 0%
Fysieke verwaarlozing 57% 91% 6% 2% 1% 1% 0%
Onderwijs/emotionele verwaarlozing 65% 91% 4% 3% 3% 1% 2%
Totale mishandeling 62% 86% 4% 2% 4% 1% 2%
Noot: Percentages geven het aandeel plegers in een specifieke categorie ten opzichte van alle plegers voor dat type mishandeling weer. Het is mogelijk dat bij een gemeld vermoeden plegers uit verschillende categorieën betrokken waren. Daarom kunnen de percentages optellen tot > 100%.

Opvallend is dat, met uitzondering van seksuele mishandeling, bij alle andere vormen er meer meldingen zijn van de vrouw als dader dan de man. Met name bij emotionele en fysieke verwaarlozing, een veel voorkomende vorm van mishandeling bij scheidingen, is het percentage meldingen over vrouwen als pleger aanzienlijk hoger als bij mannen.

Op 5 juli 2018 werd naast de motie van gelijkwaardig ouderschap, ook een motie ingediend waarin werd verzocht kenbaarheid te geven aan het nieuwe strafvorderingsbeleid van het Openbaar Ministerie dat bewust dwarsbomen van de omgang kan leiden tot strafvervolging. VKC constateert dat door politie en justitie nog steeds het omgekeerde wordt gedaan. Aangevers, vooral vaders, worden nog steeds terugverwezen naar het civiel recht.

De Nationale Politie (N.P.) lichtte op 20 februari 2019 (aan Stichting VKC) verder toe: “… om de verwachtingen over de rol van de politie niet te groot in te schatten. Zoals wij toen besproken hebben, en ook in het rapport Scheiden zonder Schade duidelijk wordt: de oplossing ligt bij voorkeur buiten het strafrecht: ligt bij de ouders en desnoods via het civiele recht. Deze lijn sluit aan bij de visie op Zorg&Veiligheid van de politie.

Ook in 2020 zijn de ervaringen van ouderorganisaties, waaronder het VKC, dat voor het opnemen van een aangifte vanwege onttrekking aan het ouderlijk gezag door de Nationale Politie, vaak eerst een klacht moet worden ingediend alvorens die wordt opgenomen, laat staan in behandeling genomen.

Anders dan door de minister wordt voorgesteld zijn door de houding van de rechterlijke macht, het O.M. en de N.P., ouders, met name vaders, ook in 2020 nog steeds machteloos om vervreemding en ontvreemding van hun kinderen te voorkomen.

Naast het belang voor kinderen, zie verderop in onze reactie, is een belangrijk voordeel van het in de wet vastleggen van een wettelijk uitgangspunt van gelijke zorgplichten en zorgrechten, dat

ook rechters zich aan de wet zullen houden en op hen een zware motivatieplicht rust indien ze van dit wettelijk uitgangspunt afwijken. Het moet dus anders dan zoals het de afgelopen decennia is gedaan.

Ook instanties als RvdK, Gecertificeerde Instellingen (G.I.’s), O.M. en de N.P. hoeven dankzij zo’n wetswijziging niet meer te worstelen met termen als in- of uitwonende ouder, verblijf- of omgangsouder, enzovoort. Beide ouders zijn dan voor de wet gelijk.

 

(2) Daadwerkelijke (niet onderzochte) voordelen (gelijkwaardige) betrokken vaderschap

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het onderzoeksrapport zelf[14]. Wat voor resultaten zijn daar gepresenteerd en hoe komen de onderzoekers tot die resultaten?

In hoofdstuk 4.2 Eindconclusie stellen de onderzoeksters van Regioplan dat bij een wettelijke invoering van een 50/50-verdeling als prioritair model er te veel wordt geredeneerd vanuit het perspectief van de ouders (p 21). Hieronder wordt op basis van wetenschappelijke studies aangegeven welke voordelen een 50/50 verdeling juist kan hebben voor kinderen.

Enkele onderzoeken die buiten het onderzoeksrapport van Regioplan zijn gehouden en waarin voordelen van co-ouderschap naar voren komen, of die wel zijn behandeld maar waaruit selectief is geciteerd, zijn bijvoorbeeld:

 

De KiMiss Study 2016/2017

De KiMiss Study [15] (Universiteit van Tübingen, 2017) verzamelde gegevens over de levenssituatie van kinderen van gescheiden ouders in Duitsland, vanuit het perspectief van ouders die gescheiden van hun kinderen wonen en minder contact met hen hebben dan gewenst.

De longitudinale gegevensverzameling volgde op een beginstudie uit 2012 en onderzocht de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, rekening houdend met de introductie in 2013 van artikel 1626a[16] in het Duitse Burgerlijk Wetboek, dat gezamenlijke zorg door niet-gehuwde ouders bevordert.

Het uitgebreide rapport behandelt daarbij in het bijzonder de onderwerpen van ouder-kind vervreemding en vormen van emotioneel of psychologisch misbruik.

De introductie van artikel 1626a in het Duitse Burgerlijk Wetboek (BGB) bleek te resulteren in duidelijk waarneembare positieve veranderingen inzake het probleem van de ouder-kind vervreemding.

Sinds 2012 bleek het percentage ouders dat volledige ouderverstoting meldde gehalveerd van 19% naar 9%. En over het geheel genomen tonen de bevindingen aan dat de bredere invoering van gemeenschappelijke zorg een positief effect heeft op de levensomstandigheden van gescheiden kinderen.

Een belangrijke conclusie uit dit (buiten het Regioplan rapport gehouden) onderzoek is dat ouder-kind vervreemding afhankelijk bleek van de ouderkindtijd (in de internationale literatuur algemeen aangeduid als “parenting time”) die uitwonende ouder en kind met elkaar doorbrengen.

De waarschijnlijkheid dat ouder-kind vervreemding afhankelijk is van de ouderkindtijd kon worden geschat door middel van longitudinale regressie van de informatie van ouders op de volgende twee vragen “Hoeveel is uw kind vervreemd van u?” en “Hoeveel procent van de tijd brengt u door met uw kind?”.

Onderstaande analyse toont de drie praktisch relevante kernpunten uit dit gedegen Duitse onderzoek:

  1. De ouderkindtijd die beschikbaar is voor uitwonende ouders en kinderen mag niet minder dan 16% van de totale relatietijd bedragen. Onder de 16% van de relatietijd is de kans op vervreemding van ouders en kinderen groter dan de kans op niet-vervreemding, wat een onaanvaardbaar risico vormt;[17]
  2. De “standaard zorg- of omgangsregeling” (14-daags weekend + helft jaarlijkse schoolvakanties) komt overeen met een ouderkindtijd van ongeveer 30% van de relatie tijd (als de vakanties worden meegeteld) en wordt geassocieerd met een vervreemdingskans van (eveneens) 30%. Dit vormt nog steeds een aanzienlijk risico, zodat de “standaardregeling” van 30% van het jaar als een absoluut minimum moet worden geformuleerd;
  3. Zelfs met een volledig uitgebalanceerde zorg voor kinderen door beide ouders (verblijfsco-ouderschap) is een soort basisrisico van 10% vervreemding te verwachten.

Zie de volgende afbeelding uit het KiMiss rapport die dit resultaat grafisch weergeeft.

De horizontale X-as geeft de hoeveelheid ouderkindtijd van uitwonende ouders weer. De verticale Y-as geeft het risico en de graad van ouderverstoting weer afgezet tegen de hoeveelheid ouderkindtijd.

 

Elke 10% verruiming van de ouderkindtijd per jaar voor uitwonende ouders blijkt te resulteren in een vermindering van 16% van de kans op ouderverstoting.

Boys Crisis

In het boek Boys Crisis (2018)[18] beschrijven de auteurs Warren Farrell[19] en John Gray[20] (beiden Phd) dat deze crisis onder andere te maken heeft met jongens die opgroeien met minder betrokkenheid van vaders. Daardoor hebben ze een grotere kans om te stoppen met school, te gaan drinken, drugs te gebruiken of delinquent te worden en in de gevangenis belanden. In het boek worden 55 voordelen genoemd van een (gelijkwaardige) betrokkenheid van vaders bij hun kinderen na een scheiding.

De eerste druk van dit boek verscheen in 2018. Gelet op de onderzoeksvragen, “Wat zijn de voor- en nadelen van een 50-50 regeling als wettelijk uitgangspunt?” is het zeer opmerkelijk dat in het onderzoeksrapport van Regioplan ook aan deze belangrijke bron geen aandacht is besteed.[21]

Hieronder worden uit het boek tien (van de 55 genoemde) voordelen benoemd met betrekking tot (gelijkwaardige) betrokkenheid van vaders:

  1. Kinderen tussen de tien en zeventien die zonder hun biologische vader leven waren vaker het slachtoffer van kindermisbruik, grof geweld, seksueel geweld, misbruik en huiselijk geweld;
  2. Zelfs binnen de eerste paar maanden na de scheiding resulteert gedeelde oudertijd in minder rivaliteit tussen broers en zussen en minder negatieve attitudes ten opzichte van ouders;
  3. Bij gelijk gedeelde arrangementen, beoordeelden beide ouders hun kinderen gelukkiger met hun sociaal netwerk. Beide ouders voelden dat ze beter in staat waren om een positieve impact te hebben op hun kinderen en de kinderen beter te (kunnen) voorzien in huisvesting, werkregelingen en economische en lichamelijke gezondheid;
  4. Tieners van wie vaders en moeders gescheiden wonen, maar evenveel tijd hebben met beide ouders konden gemakkelijker vrienden maken dan kinderen die leven in een andere situatie – zelfs meer dan tieners die met beide ouders samenleven;
  5. Gelijke betrokkenheid van vaders na scheiding voorspelt de beste relatie met stiefouders en een grotere algehele familiecohesie;
  6. Bij het meten van de gezondheid van 172.000 kinderen, op een combi van psychologisch, fysiek en sociaal gebied, deden kinderen met een gelijk gedeeld ouderschap het veel beter dan die in alleen-ouderschap of primaire ouder-arrangementen en bijna net zo goed als die in een intact gezin;
  7. Ontbering van een vader vergroot de kans op tienermoederschap;
  8. Van de criminelen die werden beoordeeld als verkrachter uit woede en razernij, kwam 80 procent uit vader-afwezige gezinnen;
  9. Van de jongeren in gevangenissen groeide 85 procent op in een vaderloos huis. Gevangenissen zijn in feite centra voor jonge mannen zonder vaders;
  10. Ravotten met vaders helpt bij het reguleren van agressie bij zowel mannelijke als vrouwelijke peuters, maar helpt vooral een jongetje dat een peuter is, zijn door testosteron aangedreven agressie onder controle te houden door zijn linker hersencircuits in te prenten.

In tegenstelling tot in het WODC-rapport “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding” worden in het boek Boys Crisis wél concrete voordelen benoemd van betrokken vaderschap en gelijkwaardige zorgarrangementen.

Selectieve selectie uit onderzoek Bergström

In het rapport wordt onder paragraaf “3.3.1 Zweden” m.b.t. de Zweedse situatie onderzoeken aangehaald van Newhan 2011, Rejmer 2003, Singer 2009 enz.

Aan de hand van deze oudere onderzoeken wordt in die paragraaf een min of meer negatief beeld gegeven van co-ouderschap en worden de nadelen benadrukt. Kort wordt aangehaald dat uit een onderzoek van Bergström et al (2015) blijkt dat het aantal koppels dat na een scheiding in een co-ouderschapsregeling belandt (al dan niet vrijwillig) in 2013 is toegenomen tot bijna vijftig procent. Andere conclusies uit het rapport van Bergström worden echter achterwege gelaten. Hieronder zullen we de eindconclusies uit de onderzoeken van Bergström weergegeven:

(2014) “Geestelijke gezondheid bij Zweedse kinderen die in gezamenlijk fysiek gezag leven en de tevredenheid met het leven van hun ouders[22]

In deze studie werd onderzoek gedaan naar co-ouderschap en de mogelijke oorzaken van psychosomatische problemen van schoolkinderen tussen 12 en 15 jaar in Zweden. Kwamen die klachten misschien door de toename van het aantal stellen met co-ouderschap?

Aan het bevolkingsonderzoek namen > 147.000 kinderen deel. De vergelijking werd gemaakt tussen kinderen uit kerngezinnen (69%), kinderen waarbij ouders na scheiding co-ouderschap hadden (11%), kinderen die meestal met een ouder leefden (8%) en kinderen die alleen met een ouder leefden (13%), meestal de moeder.

Concluderend laat deze studie zien dat kinderen in kerngezinnen de minste psychosomatische problemen melden in termen van gemiddelde waarden op alle items en de totale gemiddelde score. Kinderen in een situatie met gezamenlijk fysiek gezag hadden iets meer problemen, gevolgd door kinderen die merendeels met één ouder wonen. Kinderen die met slechts één ouder leefden, meldden de meeste problemen, in termen van gemiddelde scores, op alle items. Ook was het percentage kinderen dat altijd of vaak last had van verschillende symptomen het hoogst bij de laatste groep. Deze patronen waren vergelijkbaar voor meisjes en jongens. Slaapproblemen kwamen het vaakst voor: 22% onder degenen die alleen met een ouder woont, 19% woont meestal met een ouder, 14% in gezamenlijk fysiek gezag en 13% in kerngezinnen (geslachten samen).

(2015) “Vijftig bewegingen per jaar: Is er een verband tussen gezamenlijke lichamelijke voogdij en psychosomatische problemen bij kinderen?[23]

Onderzoek naar of de frequente bewegingen (op en neer huizen) en het gebrek aan stabiliteit in het ouderschap stressvol kan zijn voor kinderen.

Conclusies: kinderen met niet-samenwonende ouders ervaren meer psychosomatische problemen dan kinderen in kerngezinnen. Degenen die gezamenlijk fysiek gezag hebben, melden echter een betere psychosomatische gezondheid dan kinderen die meestal of slechts bij één ouder wonen. Uit een Zweedse nationale steekproef van kinderen van 12 en 15 jaar werd duidelijk dat kinderen in gezamenlijke fysiek gezag aan minder psychosomatische problemen lijden dan degenen die merendeels leven met één ouder. Ze hadden wel meer symptomen dan kinderen uit kerngezinnen (niet gescheiden ouders).

 

(3) De rapportage, de onderzoekers en begeleidingscommissie

Gelet op het hiervoor beschreven feit dat bij onmin over de zorgverdeling door de opvolgende gerechtelijke uitspraak bijna 90% van de kinderen in Nederland na scheiding aan moeders worden toevertrouwd, en het feit dat onze overheidsorganisaties niet bij machte lijken te zijn om de rechten van de andere ouder te waarborgen, lijkt het rapport “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding” vooral een rapport dat vanuit het perspectief van moeders is geschreven.

WOB verzoek

Naar aanleiding van de inhoud van het onderzoeksrapport van Regioplan “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding” werd per brief van 1 augustus 2020, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) verzocht om kopieën van alle documenten die betrekking hebben op het onderzoek en totstandkoming van het rapport. Hieronder enkele kanttekeningen bij de vanuit het WOB verzoek verkregen documentatie.[24]

Startnotitie

Uit de naar aanleiding van het WOB verzoek verstrekte documentatie bleek dat op 7 oktober 2019 door de Directie Sanctietoepassing en Jeugd (DSenJ) van het Ministerie van J&V bij het WODC een onderzoek werd aangevraagd met als werktitel: “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding”.

De Stichting VKC vind de keuze voor de werktitel opmerkelijk. Volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een niet met gezag belaste ouder het recht en de verplichting tot omgang met zijn kind (art 377a BW). Er bestaat juridisch gezien echter een groot verschil tussen “omgangsrecht” en het recht en de plicht tot verdeling van zorg en opvoedtaken.

Het recht op verdeling van zorg en opvoedtaken heeft namelijk betrekking op ouders die na scheiding het gezag over hun kinderen gezamenlijk blijven uitoefenen. (Art 251 lid 2 en art 253a lid 2a BW1).

Ook de onderzoeksters zelf worstelen kennelijk met de vreemde titel van het onderzoek. In een e-mail van 17 juni 2020 vraagt (een van de onderzoeksters van) Regioplan of de (leden van de) begeleidingscommissie suggesties hebben voor een andere titel. Aangegeven wordt dat “Omgangsregeling tussen ouders na scheiding” niet helemaal de lading dekt…

Volgens de startnotitie zou in het onderzoek de literatuur over de afgelopen 5 jaar bestudeerd moeten worden. Gerekend vanaf de starttijd van het onderzoek, mei 2020 (dat is 22 maanden na het aannemen van de motie door de 2e Kamer), is dan de verwachting dat het zwaartepunt van de geselecteerde wetenschappelijke literatuur minimaal ligt op de jaren ná 2015.[25]

Na bestudering van het onderzoeksrapport en de aangeleverde WOB-stukken blijkt de volgende verdeling van de literatuur naar publicatiejaar te maken. Daaruit blijkt dat 39% uit de periode 2015-2020 komt, 34% uit 2010-2015 en 25% is ouder dan 2010. Het zwaartepunt van het onderzoek ligt dus niet op de laatste vijf jaar zoals de startnotitie voorschrijft, maar op de jaren daarvoor.

fig. overzicht van gebruikte studies naar publicatiejaar

 

Dat hiermee belangrijk wetenschappelijk onderzoek van de laatste jaren buiten het rapport is gehouden mag uit de in het vorige hoofdstuk aangehaalde studies wel blijken.

Samenstelling onderzoeksgroep

Onderzoek naar de samenstelling van de onderzoeksgroep laat zien dat de verhouding tussen mannen en vrouwen (of misschien beter, vaders en moeders?) volstrekt onevenwichtig is (10% tegen 90%).

 

De stichting VKC vindt het opvallend dat bij de uitvoering van zo’n gendergevoelig onderwerp is gekozen voor twee vrouwelijke onderzoeksters, vier vrouwelijke leden in de begeleidingscommissie en aansturing door een vrouwelijke beleidsmedewerkster vanuit het Ministerie van J&V.

 

Ongeoorloofde beïnvloeding

Andere belangrijke aanpassingen in de vertaling van de motie naar onderzoeksvragen:

  1. Het wijzigen van het onderwerp van “gelijkheid als uitgangspunt” (“equality of opportunity”) in “gelijkheid als uitkomst” (“equality of outcome”). Dit in weerzin van de brede opmerkingen daarover geplaatst door de kamerleden in het debat[26];
  2. Het uitbreiden van de vraag met het credo “wenselijkheid”, waar de kamer vraagt om een overzicht van de voor- en nadelen van een dergelijke regeling.

Deze aanpassingen komen op conto van de betrokken beleidsambtenaar van DS&J.

Op 23 april 16:54 stuurt deze beleidsambtenaar een e-mail naar een lid van de begeleidingscommissie waarin ze aangeeft: “Ik ga alles goed op een rijtje zetten en daarbij ook in de kamerstukken nalezen wat de achtergrond van de motie is.

Bij bestudering van de Kamerstukken had de beleidsambtenaar dus moeten vaststellen dat de achtergrond van de motie voortkomt uit het feit dat veel uitwonende ouders, met name vaders, tijdens en na (echt)scheiding het contact met hun minderjarige kinderen verliezen.

De beleidsambtenaar heeft dit ook naar het (bij het opstellen van de Startnotitie betrokken) lid van de begeleidingscommissie gecommuniceerd, want die geeft aan een splitsing tussen vader en moeder te hebben gemaakt “n.a.v. het punt van de beleidsambtenaar over oudervervreemding”. Ogenschijnlijk is deze splitsing tussen vader en moeder later toch weer teruggedraaid?

Het is allemaal zeer opmerkelijk. Zeker nu uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat het vooral gaat om kinderen die van hun vader worden vervreemd.

Op 13 december 2019 werd door de beleidsambtenaar van DS&J aan (een lid van) de begeleidingscommissie een document doorgestuurd: “PIP112 Liesbeth Groenhuijsen Het exen dilemma.[27]

In het begeleidend schrijven geeft de beleidsambtenaar aan dat ze het stuk op verzoek van een direct betrokkene (waarvan wij ons niet anders kunnen voorstellen dan dat dit de minister zélf of diens persoonlijk assistent is geweest) doorstuurt en vraagt of het artikel kan worden meegenomen in het WODC onderzoek.

Uit het document blijkt dat de auteur, pedagoge L. Groenhuijsen, tegenstander is van de 50/50 verdeling en daarbij in de literatuur onder ander verwijst naar onderzoeken van I.A. van der Valk (lid van de begeleidingscommissie en als enige inhoudelijke expert sturend in dit onderzoek) en E. Spruijt.

In een televisie-uitzending in 2002[28] gaf betreffende auteur L. Groenhuijsen, toen nog medewerkster bij de Raad voor de Kinderbescherming, nadrukkelijk aan dat zij rust voor het kind belangrijker vond dan contact met beide ouders en het om die reden gerechtvaardigd vond om ouders (in de regel dus de vader) buiten beeld te brengen. Deze gedachtegang wordt door divers wetenschappelijk onderzoek (zie daarvoor hoofdstuk 4 met de reacties van de experts) weerlegd.

We hebben hier dus te maken met een artikel van een ex-medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming die op basis van achterhaalde inzichten uit de jaren 70 en 80 bewust beleid heeft uitgevoerd om ouders buiten beeld te brengen.[29]

Dat tijdens het Regioplan onderzoek wordt geprobeerd om deze standpunten, waarvan inmiddels uit zeer veel onderzoek is gebleken dat het “maternal gatekeeping”-gedrag[30] door moeders[31] versterkt, in te brengen, is ongepast en heeft met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot daadwerkelijke beïnvloeding van het onderzoek geleid.

Met het veranderen van de onderzoeksvragen, het weglaten van de belangrijkste doelstelling: Hoe kan oudervervreemding in de toekomst worden voorkomen, en met het aanbieden van een document met daarin een uitgesproken negatieve mening over co-ouderschap, lijkt sprake van ambtelijke beïnvloeding van het onderzoeksproces.[32] De vertaling van de motie door de beleidsambtenaar lijkt opvallend genoeg precies in lijn met opmerkingen daarover van minister Dekker in de Tweede Kamer.

Belangrijk is dus te constateren dat de huidige wetspraktijk er niet toe leidt dat de positie en het welzijn van vaders en kinderen in complexe echtscheidingszaken is verbeterd.

De opvattingen van Minister Dekker bij dit onderzoek, en de beïnvloeding van dat onderzoek door de beleidsambtenaar van DS&J, laat zien dat oude overtuigingen prevaleren op de burelen van het Ministerie van J&V.

Zonder een wetswijziging zal deze situatie niet veranderen, dát is op basis van de in onze reactie gepresenteerde cijfers glashelder.

 

(4) Reacties van internationale experts op het rapport van Regioplan

Naar aanleiding van de uitkomst van dit rapport en de grote twijfels bij het VKC over de volledigheid en juistheid hiervan, werden een aantal internationale wetenschappers op dit gebied benaderd voor hun reactie op dit rapport.

In dit laatste deel van onze reactie is een weergave opgenomen van hun reacties. De citaten zijn vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands. De originele mails zijn bij het VKC beschikbaar.

Edward Kruk

Edward Kruk is een Canadees socioloog en maatschappelijk werker. Hij heeft internationaal erkend onderzoek gedaan naar voogdij over kinderen, gedeeld ouderschap, gezinsbemiddeling, gescheiden vaders, oudervervreemding, ouderverslaving, kinderbescherming en de toegang van grootouders tot hun kleinkinderen. Kruk is universitair hoofddocent sociaal werk aan de University of British Columbia. Hij is de oprichter en voorzitter van de International Council on Shared Parenting (ICSP).[33]

(…) ik kan aan de hand van een korte lezing zien dat het zeer selectief is, zowel met betrekking tot de geciteerde studies als met betrekking tot de bevindingen van de geciteerde studies. Studies en bevindingen die gedeeld ouderschap ondersteunen, zijn uitgesloten. Linda Nielsen wordt kort genoemd, maar het werk van Suenderhauf, Fabricius en mijzelf wordt niet genoemd, en met de positieve resultaten van Scandinavische onderzoekers en anderen worden korte metten gemaakt. Dus (…) de aangegeven literatuur is selectief gebruikt en belangrijke onderzoeken zijn niet meegenomen.

 

Linda Nielsen

Linda Nielsen is hoogleraar jeugd- en onderwijspsychologie aan de afdeling Onderwijs van de Wake Forest University. Ze heeft onderzoek gedaan naar de effecten van gedeeld ouderschap en naar vader-dochterrelaties. Nielsen behaalde haar bachelor- en masterdiploma aan de University of Tennessee, gevolgd door een doctoraat in 1976. Nielsen heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het belang van vader-dochterrelaties, zowel tijdens de kindertijd als het latere volwassen leven, met speciale nadruk op de relatie tussen dochters en gescheiden vaders.

“Er staan de meest bizarre uitspraken in het rapport. Wat een volslagen onzin. Niet alleen slagen ze er niet in om de conclusies van 60 studies en van verschillende groepen geleerden te presenteren, ze noemen vaak onderzoek dat hun persoonlijke mening weerlegd.

Geen van hen [de onderzoekers/VKC] heeft over dit onderwerp hierover peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriftartikelen gepubliceerd. Dat alleen al diskwalificeert hen om naar hun paper te verwijzen als “onderzoek” of om aanbevelingen te maken gebaseerd op dit “onderzoek.”

Ze negeren 54 van de 60 onderzoeken volledig. En de zes onderzoeken die ze noemden, vonden allemaal betere resultaten voor de gedeelde kinderen dan voor de enige kinderen. Dit rapport negeert volledig de conclusies van vooraanstaande GROEPEN wetenschappers die het erover eens zijn dat gedeeld fysiek gezag in het beste belang is van kinderen, met uitzondering van kinderen die door hun ouders worden misbruikt of verwaarloosd.

Alles hieronder [citaten in mail/VKC] gaat over het welzijn van de ouders, niet over het welzijn van de kinderen. Het hoort dus niet eens thuis in dit rapport. Wetgeving is bedoeld om te zijn ontworpen voor het beste belang van het “kind”, niet voor het belang van de ouder.

Er is geen onderzoek dat aantoont dat ouderlijk conflict een grotere impact heeft op kinderen dan gedeeld fysiek ouderschap. En er zijn meerdere onderzoeken die aantonen dat gedeeld fysiek verblijf zelfs in gezinnen met veel conflicten betere resultaten oplevert.

 

Dimitri Mortelmans

Dimitri Mortelmans is hoogleraar aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Hij doceert er Inleiding Wetenschappelijk Werk, Kwantitatieve Onderzoeksmethoden (met prof. Neels), Kwalitatieve Onderzoeksmethoden, Toegepaste Multivariate Statistiek en Grondige studie van de sociologie en het beleid van Bevolking, Gezin en Levensloop (met prof. Neels). Mortelmans is tevens hoofd van het Centrum voor Demografie, Familie en Gezondheid (CPFH). Zijn onderzoek situeert zich in de arbeids- en familiesociologie en behandelt thema’s als echtscheiding, combinatie gezin en arbeid en loopbaanonderzoek. Hij is ook de auteur van de reeks Stap in Statistiek waarin zes volumes zijn verschenen.

“Ondanks het feit dat de literatuurstudie grondig is gebeurd, komen de auteurs toch tot een redelijk kritisch en negatief beeld van co-ouderschap. Dat is bizar want als je de literatuur neutraler zou benaderen, dan is de enige conclusie dat co-ouderschap in alle gevallen beter is dan de klassieke regeling, ook in situaties van hoog conflict en in beperkte mate ook bij heel jonge kinderen. Dat is nu net ook wat Linda Nielsen in haar werk aanklaagt: er gaan een aantal traditionele clichés de ronde over de negatieve effecten en die worden ondersteund door onderzoek waarvan de wetenschap weet dat het (1) slecht geciteerd werd door de media en (2) helemaal niet zo’n kwalitatief hoogstaand onderzoek is.

Voor Vlaanderen wordt uitgebreid Sofie Van Assche (van de Katholieke Universiteit Leuven) geciteerd. Ik ben zelf al vaak in debat gegaan met Sofie omdat zij een veel pessimistischere visie heeft op co-ouderschap die ook slechts beperkt empirisch onderbouwd wordt. Een Vlaamse tegenstem wordt niet geciteerd alsof het lijkt dat in Vlaanderen de negatieve effecten aangetoond zijn, quod non!

De analyse over Australië is gebaseerd op onderzoek dat redelijke bias vertoond, iets wat Nielsen uitgebreid heeft gedocumenteerd. Toch worden de resultaten van Australië hier als neutraal en stevig onderbouwd voorgesteld. Indien men het werk van Nielsen had doorgenomen, dan had hier zeker een kritische kanttekening bij deze resultaten geplaatst moeten zijn.

Hoe goed de studie ook start en hoe grondig de literatuurstudie ook gebeurd is, er lijkt een “nood tot negativiteit” geweest te zijn bij de auteurs die sterk gezocht hebben naar het negatieve bewijs (dat er ook is) en die dat op hetzelfde (kwaliteits)niveau gezet hebben als het positieve bewijs. Dat is een redelijk ontnuchterende vaststelling want nu geeft het rapport allerhande waarschuwingen die eigenlijk de algemene stand van de literatuur niet meer representeren.”

 

William Fabricius

William Fabricius is universitair hoofddocent bij de afdeling psychologie aan de Arizona State University. Een van de onderzoeksgebieden van Fabricius is de sociaal-cognitieve ontwikkeling van kinderen, in het bijzonder de ontwikkeling van de ’theory of mind’ van kinderen. Een onderzoeksgebied zijn de vader-kindrelaties, vooral in gescheiden gezinnen. Fabricius is geïnteresseerd in de impact van deze relaties op de gezondheid en het welzijn van kinderen, en in de implicaties die dit onderzoek kan hebben voor sociaal beleid. Een deel van dit werk is in de context van een gefinancierde longitudinale studie van vaders en stiefvaders, en omvat zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden zoals narratieve analyse.

“Met verwijzing naar de stelling in 4.2 (“Conclusie”): “Ons onderzoek toont echter aan dat niet is aangetoond dat deze voordelen causaal verband houden met de co-ouderschapsregeling” [34], het volgende: Er is duidelijk en overtuigend bewijs in de literatuur dat er een causaal verband bestaat, dat ik samenvat in Fabricius (2019), bijgevoegd.

Het rapport geeft op twee manieren een verkeerde voorstelling van de bevindingen van de meta-analyse door “Baude, A., Pearson, J. & Drapeau, S. (2016). Aanpassing van het kind in gezamenlijke fysieke voogdij versus exclusieve voogdij: een meta-analytische beoordeling. Journal of Divorce & Remarriage, 57 (5), 338-360.”

  1. Het rapport zegt herhaaldelijk dat Baude et al. vond dat: “Een bewezen negatieve bevinding over co-ouderschap voor kinderen is instabiliteit als gevolg van heen en weer bewegen tussen beide ouders (Baude et al., 2016; ….”)

Dat is niet wat Baude et al. vonden.

Er waren gewoonweg te weinig studies die deze overgangen onderzochten om ze zelfs maar in de meta-analyse op te nemen: Baude et al. zeggen (op p. 355) “Sommige onderzoekers waren van mening dat, wanneer het klimaat conflicterend was, het niet het deel van de tijd was dat de oorzaak was , maar veeleer het gedrag en de houding van de ouders tijdens overgangen (Johnston et al., 1989). Dat gezegd hebbende, hielden de hier getoonde studies over het algemeen geen rekening met het aantal overgangen tussen de twee huizen en het klimaat tijdens deze overgangen.”

  1. In het rapport wordt de belangrijkste bevinding van Baude et al. niet genoemd. In hun meta-analyse groepeerden ze eerdere studies in twee groepen: studies waarin het aandeel van de tijd die kinderen in elk huis doorbrachten ongeveer een derde was (70% / 30% en 65% / 35%), en die waarin het ongeveer gelijk aandeel was (45% / 55% en 50% / 50%).

Ze vonden (p. 353) “De positieve resultaten voor kinderen in gezamenlijke voogdij waren alleen significant voor degenen die bijna evenveel tijd (40% – 60% / 50% – 50%) met hun twee ouders doorbrachten.””

 

(5) Afrondende conclusies

Het niet gelijk verdelen van zorg en opvoedtaken, waardoor het contact tussen ouder en kind vaak wordt doorbroken, heeft voor de betrokken kinderen en ouders dezelfde desastreuze en ontwrichtende gevolgen voor hun familieleven als we recent zagen bij de gezinnen die slachtoffer werden van de Toeslagenaffaire.

Zorg en opvoedtaken worden door de rechterlijke macht in probleemgevallen stelselmatig ongelijk verdeeld. Handhaving op de nakoming van een bestaande verdeling gebeurt niet of nauwelijks. Het geeft een in het oog springende rechtsongelijkheid aan die zonder ingrijpen van de wetgever aantoonbaar niet wordt opgelost. De minister zegt zelf over dergelijke gevallen dat “.. dit traumatische gevolgen [kan] hebben voor het kind en de andere ouder.[35]

Op 22 februari 2018 overhandigde André Rouvoet, als voorzitter van het platform “Scheiden zonder Schade” het rapport “Scheiden ……….en de kinderen dan“ aan de ministers van J&V (Rechtsbescherming) en VWS.

In dit rapport geeft het platform aan (pagina 11 onderaan):

De worsteling van veel professionals komt ook op een andere manier naar voren, namelijk in die situaties waarin zij voor de vraag staan of het blijvend contact met beide ouders niet ook betekent het voortduren van de — vaak al jarenlang bestaande- conflictsituatie. Hoe begrijpelijk ook, het is wel verontrustend dat in de praktijk jeugdhulpverleners, maar ook andere instanties, dan het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap gemakkelijk loslaten en met het oog op het creëren van rust en stabiliteit, voor het kind een van de ouders geheel buiten beeld brengen.

Dit blijkt ook regelmatig als te volgen handelswijze te zijn opgenomen in richtlijnen en protocollen; het vermijden van strijd en met het oog daarop het een ouderschap worden in het “belang van het kind” geacht, zonder dat rekenschap wordt gegeven van de schade die het kind daarvan ondervindt. Gegeven het uitgangspunt van verdragen en wetgeving is het zeer gewenst deze praktijk kritisch tegen het licht te houden.

Het is in het belang van het kind als co-ouderschap als wettelijk uitgangspunt in de wet wordt vastgelegd. Dat er een noodzaak toe is wordt door de wetgever al lang onderkend.

 

Voetnoten

[1] Stichting Vader Kennis Centrum; Jacob Cabeliaustraat 17; 3554 VH Utrecht; T. 030.2383636; M. 06.24506249; secretariaat@vaderkenniscentrum.nl; www.vaderkenniscentrum.nl; KvK nr. 41100466; Fiscaal nr. 8167 11 306 ANBI status; Rek.nr. IBAN NL86 TRIO 0338 5698

[2] Zie https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=37c044f3-ba83-4019-b8b3-65b48e327077&title=Beleidsreactie%20op%20verschillende%20WODC-onderzoeken%20naar%20familierechtelijke%20onderwerpen.docx

[3] Zie bijvoorbeeld de zweedse onderzoeken van Malin Bergström waaruit blijkt dat kinderen in co-ouderschap minder last hebben van spanningen. In het rapport van Regioplan wordt aan dat aspect van het onderzoek van Bergström géén aandacht besteed. Zie (2014) Malin Bergström , Emma Fransson, Anders Hjern, Lennart Köhler, Thomas Wallby; https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25040954/ en (2015) Malin Bergström , Emma Fransson  Bitte Modin , Marie Berlin , Per A Gustafsson , Anders Hjern https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25922471/

[4] Bron CBS.nl, 2016

[5] https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vkokhvlo9kzy

[6] Samengesteld door P.A.N. Tromp voor Vader Kennis Centrum (VKC) op grond van de jaarverslagen 2006-2019 van het Centrum voor Internationale Kinderontvoering (IKO), d.d. 2 oktober 2020

[7] Dit zijn veelal de grootouders van moederszijde

[8] Zie https://www.dekinderombudsman.nl/nieuws/nieuwe-aanpak-vechtscheidingen

[9] Zie https://www.eerstekamer.nl/id/vjn2lpa2r7uw/document_extern/30145teevennaderevragenvechtscheidi/f=/vjn2lpxl66tq.pdf

[10] Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30145-L.html

[11] Staatscourant 2016 nr. 19416

[12] Zie voor dit onderzoek van de Universiteit Leiden  https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/02/05/nationale-prevalentiestudie-mishandeling-van-kinderen-en-jeugdigen

[13] De cijfers hebben ook betrekking op kinderen die verschillende categorieën van mishandelingen ondergaan. Percentages geven het aandeel plegers in een specifieke categorie ten opzichte van alle plegers voor dat type mishandeling weer. Het is mogelijk dat bij een gemeld vermoeden plegers uit verschillende categorieën betrokken waren. Daarom kunnen de percentages optellen tot > 100%.

[14] Het WODC rapport is om onduidelijke redenen verwijderd van de site van het WODC en enkel nog beschikbaar via de bibliotheek van de Universiteit Utrecht, zie https://repository.tudelft.nl/view/wodc/uuid:f7fe9c71-3db3-4f43-8fc9-5df243fa052a

[15] https://www.kimiss.uni-tuebingen.de/de/2016studie.html

[16] § 1626a BGB Elterliche Sorge nicht miteinander verheirateter Eltern; Sorgeerklärungen  – dejure.org; https://dejure.org/gesetze/BGB/1626a.html

[17] Het is belangrijk om in deze context te wijzen op de uitspraken van Minister Dekker, die in het AO van 16 mei 2018 zei “er zelf geen bezwaar tegen [te hebben] als je een afspraak maakt voor 70/30, voor 60/40, voor het weekend, voor doordeweeks of «week op, week af».” De uitspraak van de minister wordt door dit onderzoek niet ondersteund omdat met bepaalde verdelingen het risico op ouderverstoting te groot wordt.

[18] http://boycrisis.org/

[19] Warren Farrell, PhD, is auteur van boeken die in 17 talen zijn gepubliceerd, waaronder twee bekroonde internationale bestsellers: “Waarom mannen zijn zoals ze zijn ” en “De mythe van mannelijke kracht.” Dr. Farrell is door de Financial Times gekozen als een van ‘s werelds top 100 opinieleiders en is momenteel de voorzitter van de Commissie voor de oprichting van een raad voor jongens en mannen in het Witte Huis. Hij is de enige man in de VS die drie keer is gekozen in het bestuur van de Nationale Organisatie voor Vrouwen in New York City. Hij richtte meer dan 300 mannen- en vrouwengroepen op, waaronder groepen met mannen als John Lennon.

[20] John Gray, PhD, is de auteur van “Men Are from Mars, Women Are from Venus”. USA Today noemde Mars / Venus op de zesde plaats van de meest invloedrijke boeken van de afgelopen kwart eeuw. In hardcover was het het best verkochte non-fictieboek van de jaren negentig. De boeken van Dr. Gray zijn vertaald in ongeveer 45 talen in meer dan 100 landen. Zijn meest recente boeken zijn “Beyond Mars and Venus”, “Conscious Men” en “Staying Focused in a Hyper World.”

[21] In deze is een belangrijke observatie dat van 19 voor het Regioplan onderzoek voorgeselecteerde wetenschappelijke artikelen met betrekking tot de relatie tussen vaders en kinderen, er in de eindrapportage slechts één over is gebleven (95% is geschrapt). Waarom daartoe door de onderzoeksgroep besloten is blijft in nevelen gehuld. Dat daarmee een bias richting vaders zichtbaar wordt mag duidelijk zijn.

[22] Zie (2014) Malin Bergström , Emma Fransson, Anders Hjern, Lennart Köhler, Thomas Wallby

https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25040954/

[23] Zie (2015) Malin Bergström , Emma Fransson  Bitte Modin , Marie Berlin , Per A Gustafsson , Anders Hjern https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/25922471/

[24] Zie voor een overzicht van het WOB verzoek en de reactie daarop van het Ministerie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2020/11/03/besluit-op-wob-verzoek-over-onderzoek-omgangsregeling-tussen-ouders-na-scheiding

[25] Het is in deze belangrijk te weten dat de onderzoekers van Regioplan  na de aanvang van het onderzoek (dus in mei/juni 2020) ongeveer 50% van de literatuurlijst hebben vernieuwd zonder nader overleg met de begeleidingscommissie. Er was dus voldoende ruimte om recente literatuur te onderzoeken maar dat is helaas achterwege gebleven.

[26] Zie bijvoorbeeld de opmerkingen daarover in het AO van 16 mei 2018 van dhr Koopmans (VVD) “Het beginsel moet zijn dat de voogdij over het kind toekomt aan en gedeeld wordt door beide ouders.”, Mevr. Kuijken (PvdA) “Ik sluit me aan bij de vraag waarom als het misgaat eigenlijk altijd één ouder het voordeel van de twijfel krijgt.”, mevr. Van der Graaf (CU) “Een van de grote pijnpunten na een scheiding is soms het frustreren van de omgangsregeling door een van de ouders. De andere ouder moet dan naar dwangmiddelen grijpen, die strijdig kunnen zijn met het belang van het kind. De ouder, vaak de vader, staat machteloos en het kind is de dupe.” Of de heer van Nispen, tijdens het overleg van 11 december 2019 “U moest eens weten hoeveel mensen mij benaderen die zich in schulden moeten steken, die tot €70.000 schulden aangaan bij familie en vrienden, om te procederen om de eigen kinderen te zien. Advocaten herkennen dit probleem.

[27] Uit het blad “Pedagogiek in Praktijk”, publicatie december 2019, zie http://www.pedagogiek.nu/

[28] Barend & Witteman, 15 januari 2002, https://zoeken.beeldengeluid.nl/program/urn:vme:default:program:2101608060046219931?ac=dgtl&q=%22barend+witteman%22

[29] Het is in dat kader zinvol nog eens te verwijzen naar het onderzoek van de franse filosofe Elisabeth Badinter die in 1980 haar studie “L’amour en plus: histoire de l’amour maternel”, vertaald en gepubliceerd in het Nederlands in 1984 als “De mythe van de moederliefde”, publiceerde. In die studie maakt Badinter korte metten met het geromantiseerde beeld van de liefdevolle, zorgzame moeder die een door de natuur gegeven gift voor het zorgen voor kinderen heeft ontvangen. De studie veroorzaakte enorm veel ophef onder met name vrouwen die mannen als ongeschikt voor de rol van opvoeder achtte.

[30]Maternal gatekeeping” wordt gedefinieerd als de voorkeur van de moeder de rol van de vader in het zorg- en familiedomein te beperken of uit te sluiten, Fagan, Barnett, 2003.

[31] Zie voor een discussie over “maternal gatekeeping” onder meer “Maternal Gatekeeping: Antecedents and Consequences”, Gaunt, 2007, en “The Relationship between Maternal Gatekeeping, Paternal Competence, Mothers’ Attitudes about the Father Role, and Father Involvement”, Fagan, Barnett, 2003, of de (WODC) studie van Antokolskaia et al, “Naleving van contact-/omgangsafspraken na scheiding: Een rechtsvergelijkend en sociaalwetenschappelijk perspectief”, 2019, die wél in het onderzoek is meegenomen, maar waar dit onderdeel niet uit is geciteerd. Is hier sprake van selectiebias?

[32] Dit is natuurlijk niet de eerste keer dat dit bij dit ministerie gebeurt. Lees meer over wat “de WODC affaire” is gaan heten in http://www.beleidsonderzoekonline.nl/tijdschrift/bso/2019/4/BO_2213-3550_2019_000_004_001.pdf

[33] Kruk is mede organisator van de tweejaarlijkse conferentie “International Conference on Shared Parenting’, die afgelopen jaar in december opnieuw is georganiseerd vanuit Vancouver, Canada (zie voor informatie van de laatste editie de site https://vancouver2020.org).
Tijdens deze conferentie is divers actueel onderzoek op het gebied van co-ouderschap gepresenteerd. De resultaten zijn in vergelijking tot het rapport van Regioplan ontnuchterend: het brede genuanceerde beeld dat ontstaat wijst op de vele positieve gevolgen voor het welzijn van kind én ouders bij het invoeren van co-ouderschap, zelfs als ouders “moeilijk door één deur kunnen”. De wetenschappelijke literatuur is dus voorhanden maar in het Regioplan onderzoek als ongewenste mening buiten beeld gehouden.

[34] Deze conclusie wordt door Minister Dekker rechtstreeks overgenomen in zijn reactie op het rapport. Zie voor de studie van Fabricius “Equal Parenting Time: The Case for a Legal Presumption”, https://www.researchgate.net/publication/337771898_Equal_Parenting_Time_The_Case_for_a_Legal_Presumption

[35] Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 22 oktober 2018) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 77.

Vraag 2
Deelt u de mening dat het niet nakomen van een omgangsregeling door een ouder traumatische gevolgen kan hebben voor de andere ouder en vooral ook voor het kind c.q. de kinderen?

Antwoord 2
Ja. Als ouders een zorg- of omgangsregeling hebben opgesteld of als de rechter een regeling heeft vastgesteld, dienen de ouders zich hieraan te houden, primair omwille van het kind. Als dit niet gebeurt, kan…