121. Wetsvoorstel 30145: Voortgezet Ouderschap na Scheiding: Nader Voorlopig Verslag van de Vaste Commissie voor Justitie van 8 juli 2008

Inleiding

Hieronder vindt u het laatste zojuist verschenen “Nader Voorlopig Verslag” van 8 juli 2008 van de Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer in reactie op de aan haar door het Ministerie van Justitie op 6 juni 2008 toegestuurde “Memorie van Antwoord”.

Zie voor de voorgaande “Memorie van Antwoord” waarop dit “Nader Voorlopig Verslag” weer een reactie is:

De “Memorie van Antwoord” was op zijn beurt weer een reactie van de Minister van Justitie op het eerdere “Voorlopig Verslag” van de Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer van 9 oktober 2007. Zie daarvoor:

  • Voorlopig Verslag van 9 oktober 2007 van de Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer
    Vaderkenniscentrum – VKC Nr. 36
    – Wetsvoorstel 30145 – Voortgezet ouderschap na scheiding

Het Wetsvoorstel 30145 op het Voortgezet Ouderschap na Scheiding zelf tenslotte, zoals dat op 12 juni 2007 door de Tweede Kamer voor behandeling naar de Eerste Kamer werd gestuurd vindt u op:

  • Eindversie van het Wetsvoorstel 30145 (Voortgezet Ouderschap na Scheiding) zoals op 12 juni 2008 in de Tweede Kamer aangenomen en naar de Eerste Kamer gestuurd werd
    Vaderkenniscentrum – VKC Nr. 21
    – Wetsvoorstel 30145 – Voortgezet Ouderschap na Scheiding

Momenteel is de Eerste Kamer met Zomerreces tot en met 8 september 2008 (de eerste vergadering is op 9 september), waarna de behandeling van dit wetsvoorstel zal worden hervat.

Peter Tromp
Vaderkenniscentrum

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Vergaderjaar 2007 – 2008

30145 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)

Samenstelling Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer [2]

NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE
Vastgesteld 8 juli 2008


De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.


Inleiding

De leden van de VVD-fractie waarderen de uitgebreide beantwoording van de door hen gestelde vragen in het voorlopig verslag. Zij hebben nog de volgende vraag.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de uitvoerige beantwoording van de gestelde vragen gelezen. Toch hebben zij nog enige aanvullende vragen, die deels zijn opgeroepen door het promotie-onderzoek van mevrouw Jeppesen de Boer dat, tijdens het lange uitblijven van de beantwoording door de regering, is gepubliceerd.

De leden van de SP-fractie achten hun vragen in grote lijnen zeer bevredigend beantwoord, waarvoor dank. De memorie van antwoord roept echter toch twee (nieuwe) vragen op.


Rol bijzondere curator

De leden van de VVD-fractie is nog onvoldoende duidelijk wat nu eigenlijk de bedoeling van de regering is met betrekking tot de belangrijker rol die de bijzondere curator moet gaan spelen. Kan de regering de leden van de VVD-fractie nog eens een heldere uiteenzetting geven over c.q. toelichting geven op de plannen met betrekking tot de bijzondere curator inclusief de uitwerking ervan – plus kosten – in de praktijk?

Gelijkwaardig ouderschap versus belang van het kind
De leden van de PvdA-fractie onderkennen, dat enerzijds het gezamenlijk ouderlijk gezag en anderzijds het (voortgezet) ouderschap, ouderlijke zorg- en opvoedingstaken en omgangsregelingen, gedeeltelijk samenvallende maar op onderdelen te onderscheiden begrippen zijn. Als deze leden het goed hebben begrepen, ziet het ouderschapsplan zoals genoemd in dit wetsvoorstel uitdrukkelijk niet op het eerste begrip, maar wel op de overige begrippen. Is dit juist?

In het promotie-onderzoek van mevrouw Jeppesen de Boer wordt aangetoond, dat voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag niet altijd in het belang is van het kind. Zo dat een juiste conclusie is: zou dat dan niet tevens consequenties moeten hebben voor het voortgezet ouderschap, i.c. de zorg- en opvoedingstaken en de omgangsregeling? Kan de regering in dit kader nog eens nader toelichten, waarom de beperkende formulering van artikel 377a niet in strijd zou zijn met de formulering van artikel 3, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? (Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.)

Is de vrees van de Webgroep Bezorgde Moeders, dat “van de nieuwe wet met haar nadruk op ‘gelijkwaardig ouderschap’ verwacht mag worden dat zij de belangen van kinderen nog verder zal ondergraven omdat er nog vaker tot een omgangsregeling besloten zal worden (…) ook in gevallen waarbij sprake was van huiselijk geweld tijdens het huwelijk, van het voortzetten van mishandeling of seksueel misbruik van de kinderen of mishandelen van de moeder als de kinderen worden overgedragen tijdens een omgangsregeling” ongegrond?

Kan de regering overigens aangeven of zij overweegt om de uitkomsten van studie van mevrouw Jeppesen de Boer in komende wetgeving te betrekken? Zo nee, waarom niet?

Een ouderschapsplan in een eerder stadium

De leden van de PvdA-fractie hebben al eerder aangegeven het opstellen van een ouderschapsplan een goede zaak te vinden. Wel zouden deze leden graag zien, dat het instrument effectiever zou kunnen worden ingezet. In dit verband vroegen zij de minister van Justitie of hij bereid was met zijn collega voor Jeugd en Gezin te overleggen, of onder meer het door Schonewille voorgestelde ouderschapsplan ten tijde van het aangaan van een huwelijk of ander samenlevingsverband tot een grotere effectiviteit zou kunnen leiden dan het nu in te voeren ouderschapsplan ten gevolge van een echtscheiding. De minister van Justitie antwoordt daarop, dat hij de ontwikkelingen eerst eens af wil wachten en daarna de hele echtscheidingsketen in ogenschouw wil nemen. Echter het voorstel van Schonewille heeft nu juist betrekking op een fase die – naar deze leden hopen – nog niet in de echtscheidingsketen is gelegen en mogelijk niet tot een echtscheiding behoeft te leiden, als het advies zou worden uitgevoerd. Een ouderschapsplan kan ook op een niet gejuridiseerde wijze worden bekeken. Dit nu hoort bij uitstek bij het programmaministerie voor Jeugd en Gezin thuis. Wil de regering haar afwijzende antwoord in deze nog eens heroverwegen?

Administratieve scheiding

De regering is niet ingegaan op de vraag van de leden van de PvdA-fractie, of ook zij vindt, dat het massale gebruik van de flitsscheiding illustreert, dat er een evidente maatschappelijke behoefte bestaat aan een eenvoudige (administratieve) scheiding.

Deze leden menen in de brief van de minister van Justitie van 28 maart 2007[1] gelezen te hebben, dat een administratieve scheiding goed mogelijk zou zijn, mits maar een constitutieve beslissing ter zake zou worden genomen. Daaruit menen zij te mogen afleiden, dat dit kabinet niet afwijzend staat tegenover een dergelijke administratieve scheiding. In de memorie van toelichting echter wijst de regering deze mogelijkheid rigoureus af: “dit kabinet is niet voornemens…” Hoe moeten deze leden deze tournure – op zijn minst in toonzetting – verstaan? Kent de regering wellicht onderzoeken onder de bevolking, die uitwijzen dat er geen behoefte aan een vorm van administratieve echtscheiding zou bestaan?

Mediation en jeugdzorg

In de paragraaf Mediation en jeugdzorg wijdt de regering enige woorden aan de kosten van – kort gezegd – forensische mediation. Deze dienen door partijen gezamenlijk gedragen te worden. Zij vallen niet onder het regime van mediation naast rechtspraak. Deze vorm van door de rechtbank opgedragen mediation, voorheen ook wel deskundigenbericht met gebruikmaking van mediation genoemd en, naar de leden van de SP-fractie zich hebben laten vertellen, thans “ouderschapsonderzoek” geheten, is een voor rechters buitengewoon belangrijk hulpmiddel om onwillende ouders toch, zij het onder enige dwang, aan tafel te krijgen om na te denken over de, in verband met hun scheiding noodzakelijke, regelingen voor hun kinderen. De kosten zijn hoog, €3500,- of meer, en vormen voor ouders die toch eigenlijk al niets willen – ze zijn immers niet bereid een mediationtraject in te stappen – veelal een goede reden om niet zelf na te denken over hun kinderen. De rechter moet de knoop dan maar doorhakken. Dat dit niet in het belang van de kinderen is is zonneklaar.

Nu zegt de regering dat de bepaling in artikel 284 lid 1 Rv dat “de artikelen 195, 199 en 200 Rv van overeenkomstige toepassing zijn in verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet” ruimte geeft om in het belang van het kind een forensisch mediator aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. De vraag van de leden van de SP-fractie is nu: door wie worden die kosten uiteindelijk gedragen? Wordt alsnog een van de partijen of beide ouders in de kosten veroordeeld, of blijven deze kosten ten laste van ’s Rijks kas?

Relatie met Brussel IIbis

Voorts roept de memorie van antwoord, artikelsgewijs commentaar, nog de volgende vraag op. De regering merkt ten overvloede op dat een beschikking inzake het omgangsrecht op grond van Brussel IIbis met een certificaat maar zonder exequatur in andere EU-lidstaten ten uitvoer kan worden gelegd. De theorie is de leden van de SP-fractie bekend. Zij zouden echter graag iets horen over de praktijk. Ligt hier een taak voor de Centrale Autoriteit, onderdeel van het ministerie van Justitie, en zo ja, hoe komt het dat het in voorkomende gevallen de Centrale Autoriteit niet lukt om nakoming van een beschikking van de Nederlandse rechter af te dwingen? Graag ontvangen deze leden hier duidelijkheid over.

De leden van de commissie zien de reactie van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie Justitie, Van de Beeten
De griffier van de commissie, Kim van Dooren


[1] Kamerstuk 30145, nr. 9 onder 2

[2] Samenstelling Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer:

  • Holdijk (SGP)
  • Dölle (CDA)
  • Tan (PvdA)
  • Van de Beeten (CDA) (voorzitter)
  • Broekers-Knol (VVD)
  • De Graaf (VVD)
  • Kneppers-Heynert (VVD)
  • Kox (SP)
  • Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter)
  • Russell (CDA)
  • Engels (D66)
  • Franken (CDA)
  • Peters (SP)
  • Quik-Schuijt (SP)
  • Haubrich-Gooskens (PvdA)
  • Ten Horn (SP)
  • Janse de Jonge (CDA)
  • Koffeman (PvdD)
  • Böhler (GL)
  • Van Bijsterveld (CDA)
  • Strik (GL)
  • Lagerwerf-Vergunst (CU)
  • Rehwinkel (PvdA)
  • Duthler (VVD)
  • Yildirim (Fractie-Yildirim)